De militaire junta in de socialistische republiek vervolgt stelselmatig religieuze minderheden en dissidenten. Van de 48,3 miljoen inwoners van het Aziatische land is 83 procent boeddhist, 8,7 procent christen en 3,8 procent moslim. De rest hangt een specifieke godsdienst van een stam aan.

De mensenrechtenorganisatie Christelijke Solidariteit Wereldwijd bericht dat christenen worden gediscrimineerd in vooral de deelstaten Karen, Karenni en Chin. De bevolking in de deelstaat Chin aan de grens met India bestaat voor 90 procent uit christenen. Door de jaren heen hebben zij op de toppen van de bergen kruisen opgericht. Het leger dwingt deze mensen de kruisen te verwijderen. In plaats daarvan moeten zij boeddhistische tempeltjes, pagodes, neerzetten.

Op andere plaatsen worden christenen gedwongen mee te betalen aan de bouw van deze heiligdommen. Kinderen van christelijke ouders worden meegelokt onder het voorwendsel dat zij een goede opleiding zullen krijgen. Ze komen echter terecht in boeddhistische kloosters. Voor alle samenkomsten met meer dan vijf mensen hebben christenen een speciale vergunning van de staat nodig.

Dwangarbeid is voor christenen aan de orde van de dag. Het leger dwong de inwoners van de plaats Sabunte van 20 december 2003 tot 19 januari dit jaar te werken als drager. In plaats van het kerstfeest te vieren, sleepten deze christenen met rijsttassen, granaten en andere munitie.

In de gebieden Karen en Karenni dicht bij de grens met Thailand raken christenen in het vizier van de staat. De daar regerende Staats Vrede- en Ontwikkelingsraad (SPDC) hitst christenen en boeddhisten tegen elkaar op. Soldaten dwongen christenen een pagode te bouwen. Daarna verbreidden ze tijdens een christelijke kerkdienst met luidsprekers boeddhistische propaganda. De predikant is met de dood bedreigd en vluchtte.

Ook moslims staan in Birma onder druk. Volgens mensenrechtenorganisaties ontbreekt het moslims van de bevolkingsgroep de Rohingya in de westelijke deelstaat Rakhine aan burgerrechten. Ze betalen verplicht meer belasting, hun land wordt in beslag genomen en ze verrichten dwangarbeid. Duizenden moslims zijn al gevlucht naar Bangladesh.

In andere delen van het land worden moslims eveneens vervolgd. Als het regime zijn macht wil versterken doet het een beroep op het boeddhisme. De junta voelt zich niet bezwaard om ook boeddhisten te onderdrukken. Na een aanval op een boeddhistisch dorp urineerde de commandant van een bataljon op het hoofd van een monnik en bralde: „Ik geloof niet in religie. De loop van mijn geweer is mijn religie.”