Formerende partijen moeten pijnlijke vragen over politiebestel niet uit de weg gaan
Hoe staat het ervoor met het Nederlandse politieapparaat? Tijdens de behandeling van de justitiebegroting, donderdag, kwamen demissionair justitieminister Grapperhaus en de oppositie er niet helemaal uit. PvdA en GroenLinks stelden een verhoging voor van het politiebudget ter waarde van 300 miljoen euro, te financieren uit een extra banken- en vennootschapsbelasting. De SP deed er een schep bovenop: 500 miljoen.
Grapperhaus wuifde beide voorstellen weg. Zijn politiebegroting was, zo schreef hij, „in balans”, maar vooralsnog is dat natuurlijk alleen maar de boekhoudkundige realiteit. Als iemand die honger lijdt maar geen geld heeft geen eten koopt, kloppen zijn inkomsten en uitgaven ook vrij aardig. Maar intussen is er dan wel een flink probleem.
Zo’n probleem heeft de politie overduidelijk ook. Eerder deze kabinetsperiode trof Grapperhaus voorbereidingen voor nieuwe wetten waarmee het plegen van seksuele misdrijven en het produceren van designerdrugs sneller konden worden aangepakt. Toen Kamerleden informeerden waarom het zo lang duurde voordat hij die formeel aanhangig maakte, draaide de bewindsman er niet omheen: de politie heeft te weinig middelen voor de handhaving. Het probleem is dus bekend: het is tobben met die boekhouding en er moeten pijnlijke keuzes worden gemaakt.
In een alarmerend rapport dat in september 2020 verscheen, wijst de Inspectie Justitie en Veiligheid op een tweede zorgelijke trend. Op papier lopen er in steden en dorpen nog altijd wijkagenten rond –één per 5000 inwoners, staat er zelfs letterlijk in de Politiewet–, maar die norm wordt maar zelden gehaald. Waar dat nog het geval is, moet de wijkagent vaak bijspringen in de noodhulp of elders de gaten dichten, met als gevolg dat de agent meer en meer uit de haarvaten van de samenleving verdwijnt. Het gevolg is, zo schrijft de inspectie, dat de politie in plaats van preventief steeds meer repressief moet optreden. En nee, daar wordt het politiewerk niet goedkoper van.
Het lijkt dan ook geen overbodige luxe om het vraagstuk van de noodzakelijke kostenbeheersing bij de politie eens te bezien in samenhang met de manier waarop het korps sinds het van kracht worden van de Politiewet in 2012 wordt aangestuurd. Die is behoorlijk centralistisch en top-down te noemen. En hoewel toenmalig minister Opstelten de kritische Eerste Kamer destijds verzekerde dat zijn wet van de politie geen ‘justitiële’ politie zou maken die alleen nog maar inzetbaar zou zijn voor het bestrijden van de zware criminaliteit heeft het er veel van weg dat die ontwikkeling zich toch heeft voorgedaan.
In haar –naar het zich laat aanzien– laatste grote krachtmeting met Grapperhaus ging de Kamer voorbij aan de beladen vraag of dat erop duidt dat de Nationale Politie inmiddels haar beste tijd gehad heeft. Te hopen is dat die aan de formatietafel des te grondiger onder ogen wordt gezien.