Wetten Oude Testament gaan niet over tegengaan besmettingen
Het gaat in de reinheidswetten van het Oude Testament niet over besmettelijk of niet-besmettelijk. Het gaat over cultisch rein of onrein.
Van harte ondersteun ik de oproep van Alie Hoek-van Kooten om ons aan de coronamaatregelen te houden (RD 15 en 24-11). Ook ik zie daar Bijbelse redenen voor. Dan denk ik aan het gebod van de liefde tot God en de naaste.
Dat Hoek-van Kooten zich hiervoor beroept op de wetten over melaatsheid lijkt mij niet verantwoord. Zij leest deze wetten vanuit de vooronderstellingen dat het in deze teksten gaat over ziekte en gezondheid. Ten onrechte. De Bijbel ziet melaatsheid niet primair als ziekte, maar primair als cultische onreinheid. Onrein wil, kort door de bocht geformuleerd, zeggen: niet geschikt om tot God te naderen.
Hoek stelt dat de melaatse buiten de legerplaats moest wonen om besmettingen te voorkomen. Dat is niet juist, wanneer je ”besmetten” opvat als besmetten met een virus of bacterie. Het gaat in de reinheidswetten niet over besmettelijk of niet-besmettelijk. Het gaat over cultisch rein of onrein. Dat is iets anders.
Verschil
De wetenschappelijke consensus is dat het bij melaatsheid (Hebreeuws ”tsara’at”) zeer waarschijnlijk ging om een verzameling van huidziekten waaronder ook niet-besmettelijke huidaandoeningen zoals psoriasis en vitiligo, waarbij pigmentcellen verdwijnen. Iemand met psoriasis is niet besmettelijk maar kon dus wel onrein zijn. Iemand met Covid-19 daarentegen zou volgens de reinheidswetten niet onrein zijn, maar uiteraard wel besmettelijk. Een melaatse moest buiten de legerplaats wonen, omdat hij door contact die onreinheid overdroeg en dus iedereen in het kamp onrein zou maken, dus ongeschikt voor God.
Ons begrip ”besmettelijk” en het Bijbelse begrip ”onrein” zijn dus echt twee verschillende dingen. Wie besmettelijk is kán een ander besmetten. Daarbij is aanraking niet per se nodig. Wie onrein is maakt een ander per definitie onrein door aanraking. De lijn die Hoek-van Kooten trekt van het ”bewimpelen” van de bovenste lip naar ons mondkapje lijkt mij onjuist. Dit bewimpelen was geen middel om besmettingen te voorkomen, het was een teken van rouw (vergelijk Ezechiël 24:17 en Micha 3:7).
Wie de wetten over melaatsheid vandaag wil toepassen komt tot vreemde maatregelen. Leviticus 13:12-13 zegt dat iemand die helemaal melaats was, rein was. Als het hier om een besmettelijke ziekte zou gaan, dan zou zo iemand juist het toppunt van besmettelijkheid bereikt hebben.
Nu wil ik niet bestrijden dat reinheidswetten bepaalde positieve effecten kunnen hebben op de hygiëne en het voorkomen van overdracht van ziekten. Maar voor zover ik kan nagaan geeft de Heere dit nergens als motief voor de reinheidswetten.
Hoek-van Kooten verwijst hiervoor naar Deuteronomium 28:58-62. Zij meent dat dit gedeelte zegt dat het niet opvolgen van maatregelen tot ziekten leidt en het wel opvolgen van maatregelen tot gezondheid.
Maar het gaat in Deuteronomium 28:58-62 niet alleen over het houden van geboden die te maken hebben met rein en onrein, maar over het houden van alle geboden van God in dat Bijbelboek. Op het niet houden daarvan volgt straf van God. De plagen waar het dan om gaat zijn niet alleen ziekten, maar allerlei denkbare vormen van onheil.
De Heere Jezus heeft veel zieken genezen. Melaatsen genas Hij niet, maar reinigde Hij. De cultische wetten wijzen ons op Hem. En dat ook echt voor het leven van elke dag!
De auteur is predikant van de hervormde wijkgemeente Ichthus te Noordwijk.