Kostbare ziel
Mattheus 10:28
„En vreest niet voor degenen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veel meer Hem Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel.”
Onder de ziel wordt hier niet slechts de ziel van de mens verstaan, of de onsterfelijke geest, het edelste en voornaamste deel van elk mens. Maar in het algemeen de persoon van ieder mens, of de gehele mens met ziel en lichaam. Want over beide gaat het verderf in de onbekeerden en ongehoorzamen als God hen aan het eeuwige verderf overgeeft.
Zo leert ons de Zaligmaker (Mattheüs 10:28) dat men Gód moet vrezen, Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel. Maar de ziel van de mens wordt hier genoemd omdat de ziel het edelste deel is van de mens, die in uitmuntendheid het lichaam zeer ver te boven gaat, zodat aan het verderf of het behoud van de ziel dan oneindig veel gelegen is, ja zo veel meer, bij wijze van spreken, als de ziel in waarde het lichaam overtreft. De Heiland getuigt dat Hij niet gekomen was om die zielen te verderven.
De eeuwige rampzaligheid van de verdoemden, in de hel, komt ons in de Heilige Schrift doorgaans voor onder de benaming van een verderf, van het eeuwige verderf. Van God de Heere wordt gezegd, als Hij de zondaars om hun ongehoorzaamheid in de hel werpt en aan de eeuwige rampzaligheid overgeeft, dat Hij hen verderft. Zo vinden we in de aangehaalde plaats van Mattheüs dat God beide ziel en lichaam kan verderven in de hel.
Theodorus van der Groe, predikant te Kralingen
(”Uitmuntende en uitgezochte predikatiën”, 1764)