Anselmus: Verzwakte wil kan toch het goede bewaren
De menselijke wil is door de zondeval verzwakt maar niet totaal verdorven en kan het goede bewaren. Anselmus van Canterbury is vooral bekend vanwege zijn leer van de ”verzoening door voldoening”, maar veel minder door zijn opvatting over de vrijheid, zo stelt promovendus Klaas Waterlander.
Waterlander (1956) was protestants predikant in Nederland en België en is momenteel geestelijk verzorger in revalidatiecentrum Marnix in Vlaardingen. In zijn proefschrift ”Vrijheidsbegrippen in de leer van Anselmus van Canterbury (1033-1109)”, waarop hij donderdag aan de Vrije Universiteit Amsterdam promoveert, gaat hij in op de visie van Anselmus op de menselijke vrijheid in relatie tot onder meer de voorzienigheid en de zonde.
Waterlander: „Anselmus heeft een nogal uitgewerkte visie op de vrijheid als het vermogen van de mens om naar Gods wil te leven en het goede te doen. Dit geeft aan zijn theologie een optimistisch karakter. Er is volgens hem voldoende genade aanwezig vanuit de schepping om op Gods genade te antwoorden. Er is een vermogen om, wat Anselmus noemt, „de rechtheid te bewaren”, maar als de mens die rechtheid loslaat, wordt hij gevangen in de zonde. De genade van Christus herstelt ons vermogen het rechte en goede te bewaren en geeft als het ware een reset van onze oorspronkelijke rechtheid. Zo is de wil weer op het goede te gericht, zodat de mens dat goede ook daadwerkelijk doet en werkt de mens met God mee in een heilzame samenwerking.”
Erfzonde
Anselmus erkent in de lijn van Augustinus de erfzonde, maar lijkt minder onder de indruk van de zwaarte ervan, zegt Waterlander. „De erfzonde weerhoudt de mens niet om het goede te doen en er is niets dat hem in dit opzicht zou kunnen verhinderen. Zonde hoort niet bij de schepping, maar is een gat in de werkelijkheid. Anselmus scheidt vrijheid en zonde radicaal van elkaar. De zondeval heeft het weerstaan van de verleidingen wel moeilijk gemaakt, maar zij nemen de vrijheid niet weg. De menselijke wil is bij Anselmus dus wel verzwakt, maar niet onmachtig en volkomen slecht geworden. De mens kent een onverliesbaar vermogen ten goede, terwijl voor Anselmus het sola gratia onverkort blijft gelden.”Kan dat wel: de verzoeningsleer van Anselmus overnemen en niet zijn vrijheidsbegrip?
„Anselmus kiest een andere lijn dan later de Reformatie, die zich keerde tegen het verdienmodel in de toenmalige Rooms-Katholieke Kerk waarin mensen door hun goede werken meenden bij te kunnen dragen aan het heil. In de scherpte van de discussies met Rome zijn de standpunten extra aangezet. Ik heb de indruk dat Calvijn positiever ten opzichte van de menselijke wil stond dan Luther. Luther verwierp de scholastiek, terwijl de latere gereformeerde scholastiek, zoals Willem van Asselt en Richard Muller hebben laten zien, positiever stond tegenover de menselijke wil. Een ander aspect is dat bij Anselmus de totale schepping van God de aandacht krijgt, en niet de individuele rechtvaardiging. Karl Barth was aanvankelijk mordicus tegen Anselmus’ visie op de menselijke wil, maar haalde die later via een achterdeur weer binnen in zijn ethiek.”
U schrijft dat de reformatorische restantenleer en de daarin opgesloten leer van de verantwoordelijkheid een geforceerde indruk maakt. Wat bedoelt u daarmee?
„Ik bedoel dat als je de mens als geheel en al verdorven ziet en hem toch als verantwoordelijk beschouwt, hier iets wringt. De mens kan er dan eigenlijk niets aan doen dat hij het goede niet kiest. Anselmus zegt dat de mens het beeld van God behoudt, maar dat het met roet is bedekt. Dat moet je er dus afblazen. De middeleeuwse theoloog keert zich ook tegen een tegenstelling tussen voorzienigheid en vrijheid. Dat is nu weer actueel. Voorzienigheid is mijns inziens een zorgbegrip. Als een kind op schoolreisje gaat, geeft zijn moeder hem een trommeltje met boterhammen mee voor het geval hij trek krijgt. Anselmus stelt dat de zondeval blijft gelden en hij leert ook de onmacht van de mens. Maar de mens is uiteindelijk meer een vrije dan een slaaf. En dat is alleen aan God te danken, Die de mens zijn rede geeft, hem met Zijn beeld uitrust en genoeg genade geeft om op Zijn roep te antwoorden.”