Niet te zachtzinnig met Turkije
Terwijl de achterliggende maanden de kranten vol stonden met opinieartikelen over de vraag of Turkije eigenlijk wel lid moet worden van de EU, is politiek Den Haag dat station ruimschoots gepasseerd.
Het lange traject van toetreding -de echte onderhandelingen kunnen zomaar tien tot vijftien jaar duren- lijkt een weg met eenrichtingsverkeer. Omkeren is nauwelijks mogelijk.
Dat is op zichzelf betreurenswaardig. Nu bij de kiezers de scepsis over de multiculturele samenleving met de dag toeneemt, zou je van politici verwachten dat zij dit gevoel doorvertalen naar het debat over de toetreding van Turkije. Maar dat gebeurt nauwelijks.
Wie zich in de kwestie verdiept, merkt dat er argumenten te over zijn om te zeggen: niet toelaten, die Turken. Laten we vooral goede banden met dit grote Aziatische land onderhouden en laten we de mogelijkheden tot internationale samenwerking optimaal benutten, maar het lidmaatschap van de Europese Unie is een stap te ver. Geografisch, cultureel en religieus staat het land te ver van ons af om een zo nauwe band aan te gaan.
Gelukkig zijn het niet alleen de LPF, Geert Wilders en de kleine christelijke partijen die dit inzien. Nog niet zo lang geleden liet ook René Couperus van de Wiardi Beckman Stichting, de denktank van de PvdA, zich in deze zin uit. Turkije in de EU is spelen met vuur, zo betoogde hij in NRC Handelsblad. Hij pleitte daarom, in het voetspoor van de Duitse CDU, voor een zogeheten geprivilegieerd partnerschap. Maar de grote partijen aan het Binnenhof hebben zich vastgebeten in de stelling dat Europa na gedane beloften niet kan terugkrabbelen en dat lidmaatschap van Turkije meer voor- dan nadelen heeft.
Gegeven die politieke realiteit valt er alleen nog te discussiëren over de voorwaarden waaronder. Dat debat moet dan ook in alle scherpte worden gevoerd. Wie zich op dat punt slap opstelt, wordt verantwoordelijk voor een immens integratieprobleem binnen de EU.
Het is met name funest als politici redeneren: het is met democratie en mensenrechten in Turkije nog wel niet top, maar laten we de Turken nu eerst maar binnenhalen, dan passen ze zich op den duur vanzelf aan de westerse standaard aan. Alsof een kleine democratische injectie er automatisch toe zou leiden dat de patiënt een onomkeerbaar proces van herstel ingaat. Dat is een politiek van goede bedoelingen en goede wil, waaruit al veel ellende voort is gekomen.
De veronderstelling dat het na toelating vanzelf beter zal gaan, kan gemakkelijk worden omgedraaid. Misschien gaat Turkije, zodra het merkt dat de buit binnen is, het proces van democratisering wel vertragen om de komende decennia op zijn lauweren te gaan rusten.
Nee, wie zo nodig Turkije binnen wil halen, moet nú, nog voor de toetredingsonderhandelingen daadwerkelijk beginnen, zeker stellen dat verbeteringen in gang gezet en op termijn worden voortgezet. Dat geldt grote thema’s als scheiding van kerk en staat, onafhankelijke rechtspraak en martelingen in gevangenissen, maar ook op het eerste gezicht kleinere subthema’s.
Tot die kleine zaken rekenen sommigen de erkenning van de Armeense genocide. Jawel, het is natuurlijk verschrikkelijk wat daar in 1915 is gebeurd, zo redeneren zij, hoe minstens 1 miljoen Armeniërs als beesten zijn afgeslacht dan wel op onmenselijke transporten zijn gezet naar de Syrische woestijnen, maar je kunt op zo’n punt de gesprekken met Turkije toch niet laten afknappen? Het is per slot van rekening honderd jaar geleden gebeurd; laten we ons liever op belangrijke en actuele thema’s richten en dit gevoelige punt desnoods laten rusten.
Maar dat is toch te gemakkelijk gedacht. Ook deze redenering kan omgedraaid worden: Als het al zo moeilijk is om gruweldaden van bijna een eeuw geleden te erkennen, zou een land dan wel in staat zijn de werkelijkheid van vandaag eerlijk en zelfkritisch onder ogen te zien? Past zo’n land in de waardegemeenschap die de EU pretendeert te zijn?
Bovendien gaat het hier niet slechts om iets uit een ver verleden. Als het tot voor kort in Turkije nog als staatsgevaarlijk werd beschouwd om openlijk over de Armeense genocide te spreken of te schrijven, dan is duidelijk dat hier de vrijheid van meningsuiting in het geding is, een zaak die volgens de zogeheten criteria van Kopenhagen goed moet zijn geregeld.
Het zou Nederland, in het bijzonder minister Bot en premier Balkenende, sieren als het het voorzitterschap van de EU zou benutten om dit punt tegenover Turkije hard te spelen. Als Turkije lid wordt van de EU, wordt Armenië buurland van de Unie. Zou het niet van groot belang zijn in een normale verhouding met dit buurland te staan? Dat kan alleen als Turkije de genocide officieel erkent en betreurt. Als Kroatië in het streven om tot de EU toegelaten te worden oorlogsmisdaden uit ’40-’45 is gaan erkennen, kan iets dergelijks ook van Turkije worden geëist.