Toegespitst: Centrale banken als nieuwe wereldmacht
In veel kerken werd afgelopen zondag in catechismuspreken stilgestaan bij het achtste gebod: „Gij zult niet stelen.” Bescherming van geld en goed is een Bijbels gebod. Het huidige beleid van overheden en centrale banken staat hier haaks op.
Ooit stonden centrale banken voor soliditeit. Ze hadden een onafhankelijke positie ten opzichte van spilzieke regeringen. Ze waakten tegen geldontwaarding en stuurden met strakke hand de geldhoeveelheid die in omloop was, met de goudstandaard als anker. Hun presidenten waren strenge mannen van statuur. Denk aan Jelle Zijlstra, de stugge dwarse Fries die van 1967 tot en met 1981 president was van De Nederlandsche Bank.
Maar dat is verleden tijd. Econoom Edin Mujagic legt in zijn recente boek ”Keerpunt 1971” (RD 4-9) uit hoe dit komt. In 1971 besloot de Amerikaanse president Nixon –zeer tegen de zin van iemand als Zijlstra trouwens– dat buitenlandse overheden hun dollars bij de Amerikaanse bank niet langer konden inwisselen voor goud. Tot dan toe kon ieder land dit tegen een vaste prijs doen. Omdat de dollar de belangrijkste wereldmunt was, was goud daarmee het anker van het wereldwijde geldstelsel.
Dat veranderde in 1971. Vanaf dat moment was er vooral ”fiat geld”: geld waarvan de waarde gebaseerd is op het vertrouwen dat mensen erin hebben. Centrale banken konden nu onbeperkt geld bijdrukken. Geleidelijk zagen zij het steeds meer als hun taak om economieën te stimuleren, door de rente te verlagen en meer geld in omloop te brengen bij dreigende economische vertraging. De hoeveelheid geld groeide in de afgelopen vijftig jaar daardoor veel sneller dan de omvang van de economie.
Daar kwam later bij dat centrale banken meenden niet langer alleen een monetaire verantwoordelijkheid te hebben, maar ook een taak om de transitie naar een meer duurzame wereld te bevorderen, met meer gelijkheid. Het middel is hetzelfde: veel geld beschikbaar stellen voor financiering van programma’s die relevante doelen nastreven, zoals de Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties. In Europa groeide de ECB bovendien uit tot een machtige speler.
Een direct gevolg van dit alles is inflatie. Hoe meer geld er is, hoe minder het waard wordt. Reken maar na: bij een inflatie van 2,5 procent per jaar heeft een euro na 25 jaar nog maar iets meer dan de helft van de oorspronkelijke koopkrachtwaarde. Overheden en banken slaagden er echter in om burgers ervan te overtuigen dat enige inflatie gunstig is, alsof het een soort smeerolie is. De ECB stelde 2 procent inflatie zelfs als doel.
Inflatie is slecht voor mensen die sparen, want de effectieve waarde van spaargeld daalt, en is goed voor mensen met schuld, want hun schuld neemt ‘vanzelf’ af. Dat maakt het een pervers fenomeen. Inflatie veroorzaakt om diverse redenen ook meer vermogensongelijkheid. Bovendien maakt inflatie gecombineerd met lage rente het verleidelijk voor overheden om begrotingstekorten toe te staan. De schulden ‘verdampen’ immers deels automatisch. Lage rente versterkt die verleiding, en negatieve rente maakt dat je gek bent als je geen schuld wilt maken.
Inflatie is daardoor uiteindelijk een sluipende manier om veel extra belasting te heffen. De aanwezigheid van inflatie verklaart waarom de welvaart voor de gemiddelde burger sinds 1971 nauwelijks gestegen is, ondanks de enorme toename in arbeidsproductiviteit die plaatsvond in die periode. Die had eigenlijk moeten leiden tot massale prijsverlagingen, en dus stijgende welvaart, zoals dit ook het geval was in de eerste en de tweede industriële revolutie. Maar het tegendeel was het geval.
Geldstelsel
Je kunt natuurlijk niet eindeloos doorgaan met meer geld te drukken, rentes te verlagen en schulden te maken. Fiat geld staat of valt uiteindelijk met het vertrouwen dat mensen erin hebben. Er kan een moment komen dat te veel mensen vinden dat de keizer geen kleren aan heeft, en bij banken hun geld opvragen. Dan stort het stelsel in elkaar. Een crisis kan de aanleiding zijn, zoals toen Lehman Brothers in 2007 in problemen kwam, waardoor de kredietcrisis ontstond.
Er zijn signalen dat we opnieuw dicht bij zo’n moment kunnen zijn. Daarom wordt in bankierskringen nagedacht over een ”reset”. Dat kan bijvoorbeeld door massaal schulden kwijt te schelden, of door wat heet ”going direct”: centrale banken gaan rechtstreeks geld beschikbaar stellen aan burgers en private instellingen, al dan niet met gebruikmaking van een door banken uitgegeven nieuwe (digitale) munt. Op het moment dat zoiets gebeurt, gaan we opeens naar een veel meer centraal geleide economie, met veel directe macht bij centrale banken.
Dicht bij huis
Ondertussen worden ook commerciële banken zoals ING en Rabobank door dit alles sterk beïnvloed. Zij zijn op dit moment de banken waarmee gewone burgers en bedrijven van doen hebben. Ze zijn met handen en voeten gebonden aan het beleid van de centrale banken, vooral de ECB.
Een voorbeeld is de Rabobank. Deze vanouds decentraal georganiseerde coöperatieve bank met veel klanten in de agrarische sector veranderde de laatste jaren in een centraal gestuurde bank die vooral duurzaam wil zijn. Klanten worden ingedeeld in risicoschalen naar hun toekomstgerichtheid (FD 18-10). Daarbij wordt niet alleen naar klimaat en milieu gekeken. Wie in de slechtste categorie valt, D, krijgt geen rentekorting meer en wordt gesommeerd te veranderen. Van klanten die niet willen of kunnen veranderen wordt afscheid genomen. Er zijn aanwijzingen dat kerken en christelijke organisaties in toenemende mate in de laatste categorie vallen, niet alleen bij Rabobank trouwens.
Dit alles roept de vraag op of christenen stappen moeten zetten om hun afhankelijkheid van banken te verkleinen, bijvoorbeeld door vaker elkaar geld te lenen zonder gebruikmaking van banken, of misschien door een ‘eigen’ bank te beginnen. Zoiets kan van strategisch belang zijn om te kunnen blijven handelen op basis van christelijke normen en waarden, en ook om voorbereid te zijn op een tijd waarin christenen ‘uitgeplugd’ worden, zoals ds. Paul Visser het onlangs noemde.
Christenen moeten niet in de eerste plaats wakker liggen van geld. In het licht van de eeuwigheid betekent het niets. Het ene nodige is bovendien verkrijgbaar zonder geld en zonder prijs. Toch gebiedt het achtste gebod zorgvuldig beheer en bescherming van geld en goed. Dat maakt dat deze vraag pertinent is.