Column (Bart Jan Spruyt): Hoe een Italiaanse fascist elf Joodse levens redde
Nu de levende herinnering aan de Tweede Wereldoorlog langzaam maar zeker geschiedenis wordt, is het meer dan ooit geboden herinneringen vast te leggen en die onszelf als een spiegel voor te houden. Bijvoorbeeld de geschiedenis van de Joodse familie Dunkelgrün, waarvan vele leden miraculeus zijn gered – door een Italiaanse fascist.
De man die vele leden van de familie Dunkelgrün redde –en er daarmee mede voor zorgde dat mijn goede vriend Theodor Dunkelgrün überhaupt is geboren– ontving deze maand postuum de mooiste onderscheiding die een mens te beurt kan vallen. In de synagoge van de Liberaal Joodse Gemeente Beth Jehoeda in Den Haag nam zijn zoon Bino Marchesini de Yad Vashem-onderscheiding ”Rechtvaardige onder de volken” namens hem in ontvangst. Als niet-Jood had vader Pacifico Marchesini (1910-1978) Joodse levens gered en zich daarmee een rechtvaardige betoond.
Pacifico Marchesini was werkzaam voor de Italiaanse ambassade in Den Haag (al was hij zelf geen diplomaat). Hij representeerde dus de Italiaanse regering, geleid door de fascistische dictator Benito Mussolini. We hebben het dan wel over de Mussolini die pas in 1938 een militaire alliantie met Hitler sloot en anti-Joodse wetgeving invoerde.
Marchesini werkte weliswaar indirect voor Mussolini maar was uitgesproken anti-nazi. Een van zijn beste vrienden was Josef Dunkelgrün (1907-1982). Toen in 1942 de eerste deportaties van Haagse Joden naar het doorgangskamp Westerbork begonnen, vroeg Dunkelgrün hem of hij hem kon helpen met valse papieren om Nederland te ontvluchten. Maar Marchesini was tot meer dan dat bereid.
Hij bood aan om de familie Dunkelgrün, en ook leden van de familie Goudsmit, per auto over de grens te zetten, zodat zij vanuit Antwerpen een veilig heenkomen konden zoeken, in Spanje of Zwitserland. Maar hij had geen auto en de bruggen over de rivieren werden streng bewaakt, met name de Moerdijkbrug.
Diplomatieke nummerborden
Marchesini bedacht dat hij een kans van slagen had wanneer hij met een auto van de ambassade, met diplomatieke nummerplaten, de tocht zou wagen. Als niet-diplomaat mocht hij de auto van de ambassade echter niet gebruiken. Toch wist hij de chauffeur van de ambassade zover te krijgen dat die hem voor enkele achtereenvolgende zaterdagen zijn sleutels afstond. De vader van Josef Dunkelgrün, de vrome Menashe Dunkelgrün, gaf zijn zegen aan dit gebruik van de auto op de sabbat. Het ging hier immers om het redden van mensenlevens.
Om te kijken hoe het zou gaan, maakte Marchesini op 27 juni 1942 de tocht naar Antwerpen eerst met zijn broer Lorenzo. Toen dat wonderlijk wel leek te gaan, nam hij de vier volgende zaterdagen telkens enkele leden van de families Dunkelgrün en Goudsmit in de ambassadeauto mee. Daarmee riskeerde hij natuurlijk niet alleen het leven van zijn Joodse passagiers, maar ook zijn eigen leven. Op de Moerdijkbrug hielden Duitse soldaten hem meerdere keren staande, maar hij blufte zich telkens een weg vooruit, met behulp van zijn autopapieren, rijbewijs en Italiaanse paspoort. Hij reed zijn Joodse vrienden naar een stille plaats aan de Nederlands-Belgische grens, waar zij te voet verder moesten met behulp van mensen die de streek goed kenden. Marchesini zelf reed met zijn auto de officiële grenspost voorbij, pikte zijn vrienden aan de andere kant van de grens weer op en bracht hen naar Antwerpen. Vandaar konden zij met valse papieren door Frankrijk naar Zwitserland reizen. En waren zij vrij.
Vier leden van de families Dunkelgrün en Goudsmit werden onderweg opgepakt en zijn in Auschwitz vermoord. Hun namen staan op het onlangs onthulde Holocaust Namenmonument. Van de vijftien Joden die Marchesini vanuit Den Haag naar Antwerpen bracht, bereikten er elf Zwitserland. Zij hebben de oorlog overleefd, en keerden terug naar Den Haag. John Dunkelgrün, in 1943 in Montreux geboren, had later een galerie aan het Noordeinde en publiceert volgend jaar een familiegeschiedenis. Hij is de vader van Laura (1978), Babette (1985) en Theodor Dunkelgrün (1976, historicus aan Trinity College, Cambridge).
Marchesini en zijn familie weigerden in 1943 (het jaar van Mussolini’s val) de eed van trouw aan Hitler, en werden met het overige Italiaanse ambassadepersoneel geïnterneerd in het voormalige Badhotel in Baarn. Zij werden vandaar met een gruwelijk treintransport teruggebracht naar Italië. Marchesini overleefde de oorlog, en keerde na de oorlog eveneens terug naar Den Haag.
Bij de plechtigheid in de Haagse synagoge waren kinderen en kleinkinderen van zowel de geredden als van Marchesini aanwezig. Twee van de geredden, destijds twee en vier jaar oud, konden hun verhaal nog vertellen. De bijeenkomst markeerde voor velen iets van een groot, transcendent moment van dankbaarheid: het besef nog te leven dankzij de moed van een familievriend. Het waardige gebaar van de onderscheiding was de vorm waarin die verwondering en dankbaarheid waren gegoten.
Maar gebeurtenissen als deze verdienen niet alleen een plaats in de herinnering van een familie, maar ook in het collectieve geheugen. De mogelijkheid van het absolute kwaad moeten wij immers altijd onder ogen blijven zien. En vooral blijft altijd en overal, en zeker niet alleen bij herdenkingen, de vraag zich aan ons opdringen of wij zelf de moed en de kracht zouden hebben om op zulke momenten het goede te doen – desnoods met gevaar voor eigen leven. En we zien onder ogen hoe een goede Italiaan weliswaar een fascistische regering diende, maar tegelijk overtuigd anti-nazi was en de levens van elf Joodse mensen redde. Het verleden is complex en verwarrend, en eenvoudige sjablonen passen er niet op. De vraag of wij in die onzekerheid kunnen onderscheiden waar het in een gegeven situatie op aankomt, is de vraag die de spiegel van de herinnering ons voorhoudt.