Column (Bart Jan Spruyt): Ons geloof is een redelijke godsdienst
De Duitse theoloog Joseph Ratzinger herinnerde aan de redelijkheid van het christelijk geloof. Dat is een behartigenswaardig punt, zeker in een tijd van verwarrend en sentimenteel irrationalisme.
Deze maand vijftien jaar geleden betrad een 79-jarige man de grote aula van de universiteit van Regensburg om daar een rede uit te spreken. Die redevoering zorgde onbedoeld voor veel beroering en tumult, en velen vonden het daarna geraden om nadrukkelijk afstand te nemen van de inhoud van de toespraak.
In een korte passage had paus (emeritus) Benedictus XVI (de theoloog Joseph Ratzinger) –want om hem gaat het hier– verwezen naar een discussie uit de veertiende eeuw tussen de Byzantijnse keizer Manuel II Palaiologos en een Perzische moslim. Volgens de keizer had de islam aan de boodschap van Oude en Nieuwe Testament slechts een vergissing toegevoegd. Die „slechte en inhumane” vergissing bestond in het geweld waarmee de islam zich had verbreid, en dat geweld stond in nauw verband met het islamitische godsbeeld. Allah is zo soeverein, zo absoluut verheven, dat zijn wil aan niets is gebonden, zelfs niet aan de redelijkheid. Als de rede geen onderdeel van de islamitische gedachte over het wezen van de Godheid is, kan Allah zijn volgelingen zomaar bevelen om onredelijke keuzes te maken en, bijvoorbeeld, geweld te gebruiken bij de verbreiding of verdediging van hun geloof.
Godsbeelden
Nadat deze citaten bekend waren geworden zeiden westerse politici al snel dat de uitspraken van de paus provocatief en niet zo diplomatiek waren geweest. De paus voegde daarop in de gedrukte tekst van zijn Regensburgse rede een passage toe waarin hij zei dat de uitspraken van de Byzantijnse keizer niet zijn eigen positie uitdrukten. Maar in een maand waarin de Taliban in Afghanistan de macht hebben gegrepen en we ook de twintigste verjaardag van de islamitische aanslagen op het WTC in New York herdenken, kan het geen kwaad de citaten weer eens in herinnering te roepen.
Het ging Ratzinger echter om een passage waarin de keizer had gezegd dat geweld onredelijk is en dat alle onredelijkheid in strijd is met het wezen van God. Volgens Ratzinger wordt in deze uitspraak zichtbaar dat er een diepe overeenstemming bestaat tussen het redelijke Griekse denken en het op de Bijbel gebaseerde Godsgeloof. In het begin van het Evangelie van Johannes gaat het immers om Christus als God en als het Woord (logos). Logos is rede en woord tegelijk. Tussen de Geest van God, hoe verheven en ‘anders’ ook, en ons geschapen verstand bestaat een overeenkomst. God gaat ons verstand verre te boven, maar de ware God is ook de God die zich als Logos heeft doen kennen en als Logos liefdevol voor ons heeft gehandeld. Onze godsdienst is een redelijke godsdienst (Romeinen 12:1).
Deze gedachten zijn de herinnering meer dan waard. Aan het slot van zijn betoog riep de paus zijn gehoor en lezers op om deze gedachte (die van de logos) te herontdekken. Die oproep richt zich –heel ongemakkelijk– ook tot de kinderen van de Reformatie. Niet dat Ratzinger in dit verband ds. J. T. Doornenbal citeert, die eens schreef dat het hypercalvinisme soms ook wel aan een mohammedaans godsbeeld lijdt. Reformatorische gelovigen staan in het algemeen in een traditie waarin, aansluitend bij een bepaalde laat-middeleeuwse traditie, de wil van God centraal staat – een wil die absoluut is, ongrijpbaar en onbegrijpelijk, en waarvoor wij slechts hebben te buigen en die wij slechts hebben te gehoorzamen. Een andere traditie, waarin geloof en rede juist worden verzoend, heeft bij Luther weinig genade gevonden.
Ratzinger noemt de Reformatie wel, maar die stroming is niet de spits van zijn betoog. Volgens de paus is het moderne Westen grotendeels aan het irrationalisme ten prooi gevallen. Wij kunnen niet meer denken.
Dat irrationalisme manifesteert zich misschien nog wel het meest nadrukkelijk aan de universiteiten. Volgens Ratzinger behoort een universiteit een plaats te zijn waar de faculteiten met elkaar een redelijke discussie voeren. Maar tegenwoordig moet een universiteit vooral ”woke” zijn, en een ”veilige plaats”, zodat mensen niet op hun rug gaan liggen huilen wanneer ze eens een hun onwelgevallige mening horen. Bijvoorbeeld de mening dat de gendertheorie de test van de logica niet gemakkelijk doorstaat. Of de mening dat bepaalde ideologische posities het beeld van het verleden in toenemende mate verkleuren: dat, bijvoorbeeld, Andalusië geen multicultureel paradijs was en dat we de herontdekking van de Griekse filosofie niet aan de islam te danken hebben. Of dat een blanke man niet per definitie een slavenhouder is, of zou willen zijn.
De Verlichting bepleitte een geloof dat alleen boog voor feiten die door de ongeholpen menselijke rede proefondervindelijk was vastgesteld. Het christendom hanteert een veel breder en dieper verstandsbegrip, dat verder gaat dan wat de natuurwetenschappen en sociale wetenschappen hebben te bieden. In de postmoderne tijd lijkt het redelijke denken welhaast te zijn opgegeven. Kritisch denken is in verval, het intellectuele debat is zo goed als onmogelijk geworden omdat een afwijkende mening direct met agressie of met een fobie wordt geassocieerd en dus een gevaar voor de volksgezondheid vormt. En de gedachte dat het mogelijk is om een redelijke verantwoording van het geloof te geven wordt bij voorbaat afgewezen.
De rede wordt dus opnieuw onderworpen aan een ‘goddelijke’ wil die alleen maar gehoorzaamheid vraagt en zich niet verantwoordt en verdediging noch tegenspraak verdraagt. De lastige vragen die een Byzantijnse keizer meer dan zeshonderd jaar geleden aan een Perzische moslim stelde, zijn in hun algemeenheid dus nog steeds van groot belang. Niet alleen fundamentalisme maar ook een ongebreideld sentimentalisme bedreigt ons. Het is daarom te hopen dat de boodschap van Ratzinger na vijftien jaar alsnog ter harte wordt genomen.