Zij zijn Gods volk
Ezechiël 37:27a
„En Mijn tabernakel zal bij hen zijn en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.”
Ook zegt de Heere: „Ik zal in het midden van hun door Mijn Woord, Geest en genade wonen en tegenwoordig zijn.” En Mijn tabernakel zal bij hen zijn zij zullen allen Mijn tempels zijn, waarin Ik door Mijn Geest wonen zal, en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn (zie: Ezechiël 37:27). Ik zal hen steeds meer met Mijn genade vervullen en zij zullen Mij steeds meer kennen en Mij aanhangen.
In Ezechiël 39:25 zegt de Heere: „Nu zal Ik Jakobs gevangenen wederbrengen, en zal Mij ontfermen over het ganse huis Israëls” (vergelijk Romeinen 11:26) en Ik zal ijveren over Mijn heilige Naam. Dat betekent: „Mijn ijver vordert het, dat Ik niet alleen door oefening van Mijn tuchtiging, maar ook door oefening van Mijn genade en barmhartigheid in hen geheiligd werd.”
De Heere belooft in Micha 4:6,7: „Te dien dage, spreekt de Heere, zal Ik haar, die hinkende was, verzamelen, en haar, die verdreven was, vergaderen, en die Ik geplaagd had. En Ik zal haar, die hinkende was, maken tot een overblijfsel, en haar die verre henen verstoten was, tot een machtig volk; en de Heere zal Koning over hen zijn op de berg Sions, van nu aan tot in eeuwigheid.”
Daarom zegt Micha 5:3 ook: „… dan zullen de overigen van Zijn broederen zich bekeren met de kinderen Israëls.”
Johannes Bierman, predikant te Boetzelaar
(”De prophetie van Hosea verklaard”, 1702)