Beloften voor Israël
Psalm 85:2
„Gij zijt Uw land gunstig geweest, Heere; de gevangenis van Jakob hebt Gij gewend.”
In Psalm 85:2-9 worden enige gelovige Joden biddende voor hun volk en land ingevoerd: „Gij zijt Uw land gunstig geweest, Heere; de gevangenis van Jakob hebt Gij gewend. De misdaad van Uw volk hebt Gij weggenomen; Gij hebt al hun zonden bedekt. Sela.
Gij hebt weggenomen al Uw verbolgenheid, Gij hebt U gewend van de hittigheid van Uw toorn.
Breng ons weder, o God onzes heils, en doe teniet Uw toornigheid over ons. Zult Gij eeuwiglijk tegen ons toornen? Zult Gij Uw toorn uitstrekken van geslacht tot geslacht? Zult Gij ons niet weder levend maken, opdat Uw volk zich in U verblijde?
Toon ons Uw goedertierenheid, o Heere, en geef ons Uw heil. Ik zal horen wat God de Heere spreken zal; want Hij zal tot Zijn volk en tot Zijn gunstgenoten van vrede spreken.”
Voeg hierbij Psalm 106:47: „Verlos ons, Heere onze God, en verzamel ons uit de heidenen, opdat wij de Naam van Uw heiligheid loven, ons beroemende in Uw lof.”
Ook Psalm 130:8: „En Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden.”
Hiermee stemmen de profeten helemaal overeen. Jesaja vergelijkt (Jesaja 6:13) de verblinde en verstrooide Joden bij een eik en haageik waarin nog steunsel is na de afwerping. Dat steunsel, of die tronk, noemt hij „het heilige zaad.” Hierop zinspeelt Romeinen 11:16: „Indien de wortel heilig is, zo zijn ook de takken heilig.”
Johannes Bierman, predikant te Boetzelaar
(”De prophetie van Hosea verklaard”, 1702)