Nederland weigert weer Jihadbruid Chadia mee te nemen uit Syrië
Jihadbruid Chadia B. (32) wordt volgens de Nederlandse overheid voorlopig niet opgehaald uit een detentiekamp in Noord-Syrië. De advocaat van de Amsterdamse eiste woensdag in een kort geding dat zij „vanwege haar unieke en erbarmelijke situatie” bij een komende repatriëringsmissie mee wordt genomen, maar de landsadvocaat liet in de Haagse rechtbank weten dat de vrouw geen plek „bovenaan de lijst” krijgt.
B. reisde in 2013 naar Syrië, nadat ze was uitgehuwelijkt aan een jihadstrijder. Door psychische problemen keerde ze terug, later reisde ze weer af naar Syrië.
Na een bombardement verloor B. een voet. In 2018 belandde ze in het detentiekamp. „Ze kampt met psychoses en ligt in een tent in haar eigen uitwerpselen. Kinderen gooien stenen naar haar”, schetste haar advocaat haar situatie.
Twee eerdere rechtszaken verloor B. Volgens de overheid was repatriëring onmogelijk vanwege de onveilige situatie in Syrië, internationale betrekkingen en de nationale veiligheid. Wel oordeelden de rechters dat Nederland haar best moet doen B. naar huis te halen als de situatie zou veranderen.
De advocaat van B. stelde bij de voorzieningenrechter dat die argumenten waren verdwenen met het ophalen van een andere Nederlandse IS-vrouw en drie kinderen in juli dit jaar. Dat gebeurde nadat de rechter de strafzaak tegen deze IS-bruid nietig dreigde te verklaren als ze haar proces niet kon bijwonen. Om dezelfde reden onderzoekt de overheid momenteel de mogelijkheden om vijf andere IS-bruiden terug te halen naar Nederland.
„Als je toch naar Syrië gaat, waarom kun je haar dan niet meenemen”, vroeg de raadsman. De landsadvocaat zei dat repatriëringsmissies „complex” zijn en dat de overheid „ruimte” heeft om zelf „keuzes” te maken. „Aan zulke missies gaan maandenlange onderhandelingen vooraf. Een ingewikkeld proces. Het is niet zo dat je daar komt en dan even iemand mee kunt nemen. Hoe groter de groep, hoe complexer het wordt. De Staat oordeelt wat wenselijk en mogelijk is.” Volgens hem is daarbij niet louter de dreiging van „straffeloosheid” een overweging.
Een neef van B. zei dat zijn nichtje „niet wil voordringen”. „We strijden al drie jaar om haar terug te halen. De machteloosheid is verschrikkelijk. Waarom is ons nichtje de vorige keer niet al opgehaald?”
Op 3 november doet de voorzieningenrechter uitspraak.