„En zij zullen vrezende komen tot de Heere en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen.”

De hele godsdienst wordt in en onder ”zoeken” begrepen: zie maar in Psalm 105:4, Jesaja 55:6 en Zefanja 1:6. „Zij zullen zoeken de dienst van de Heere hun God en gehoorzamen de Messias, de Zoon Davids, hun Koning.”

Bij dit zoeken voegt de Geest verder, als een vrucht van hun bekering, het woord ”vrezen”. „En zij zullen vrezende komen tot de Heere en tot Zijn goedheid.”

Onder de Heere wordt weer de Vader verstaan, Die nu voor de Joden zou worden wat Hij aan hen beloofd had te zullen zijn en te worden.

Onder Zijn goedheid wordt verstaan de Messias, Die –gelijk Hij een hemelse Gave is (Johannes 4:10; Hebreeën 6:4)– ook het grootste goed is dat aan de zondaren van de Vader gegeven kon worden (Titus 3:4). Of onder Zijn goedheid wordt verstaan Gods heerlijkheid, majesteit en genade (Exodus 33:18-19).

Die gaven zouden in het bijzonder in het geven van Zijn Zoon en van Zijn Geest aan de Joden, die dus lang ongelovigen geweest waren, uitblinken. Of liever: de genade, de gerechtigheid en zaligheid van deze David, die aan de Joden door de verkondiging van het Evangelie zouden geopenbaard worden, opdat ze zo de goederen van het Koninkrijk der hemelen genieten en ook daarin alleen roemen mochten. Vergelijk hiermee ook Jeremia 31:12. Tot deze Heere en Zijn goedheid zouden ze vrezend of bevend komen.

Johannes Bierman, predikant te Boetzelaar

(”De prophetie van Hosea verklaard”, 1702)