Getuigen van de waarheid voor breed forum
Protestanten zaten wekenlang om tafel met rooms-katholieken om tot overeenstemming te komen over de meeste essentiële leerstukken van het christelijk geloof. Maar de beraadslagingen in de zestiende eeuw sorteerden geen effect. Drs. J. M. (Maarten) Stolk bestudeerde de rol van Calvijn in een drietal godsdienstgesprekken in Hagenau, Worms en Regensburg (1540-1541). Volgende week dinsdag promoveert hij erop aan de Vrije Universiteit.
„Calvijn verwachtte weinig van deze gesprekken, maar vond het positief dat hij voor een breed forum van de waarheid van het Evangelie kon getuigen.”
In vier jaar tijd zette Maarten Stolk (27) zijn aio-schap aan de Vrije Universiteit om in een proefschrift met de titel ”Johannes Calvijn en de godsdienstgesprekken tussen rooms-katholieken en protestanten in Hagenau, Worms en Regensburg (1540-1541)” (uitg. Kok, Kampen). Stolk bestudeerde vooral de briefwisseling van Calvijn. Zijn dissertatie valt samen met de uitgave van de eerste wetenschappelijke editie van brieven van Calvijn, die begin volgend jaar gepubliceerd zal worden. Het is een project van de Vrije Universiteit, waar prof. dr. C. Augustijn bij betrokken is en nu fulltime dr. F. P. van Stam (copromotor van Stolk).
De godsdienstgesprekken die Calvijn bijwoonde, vonden plaats op initiatief van keizer Karel V, die de eenheid tussen rooms-katholieken en protestanten wilde herstellen. „Het politieke doel was een belangrijke insteek”, zegt Stolk, die sinds kort als kerkredacteur aan het Reformatorisch Dagblad is verbonden. „Er waren spanningen met koning Frans I van Frankrijk en de opmars van de Turken vormde een grote bedreiging voor de eenheid van het Duitse Rijk. Karel V had de hulp van de protestantse én de rooms-katholieke vorsten nodig. Maar hij wilde als trouw katholiek ook de protestanten weer in de schoot van de kerk terugbrengen.”
Uit het hele Duitse Rijk kwamen vorsten, raadsheren, juristen en theologen bijeen om de godsdienstige verdeeldheid te bespreken. „Het was voor Calvijn een prachtige gelegenheid om tal van belangrijke mensen te ontmoeten en gehoor te vinden voor de grote nood onder zijn Franse geloofsgenoten”, vertelt Stolk. „Calvijn, die in die jaren predikant was van de Franse vluchtelingengemeente in Straatsburg, behoorde echter niet tot de belangrijkste woordvoerders aan protestantse zijde. Hij stond als 31-jarige toen nog in de schaduw van de oudere Martin Bucer, die bijna 50 jaar was, en de 44-jarige Philippus Melanchthon, die met de rooms-katholieke vertegenwoordigers onderhandelden. Maar Calvijn liet zich duidelijk horen. Hij had een uitgesproken mening en het was toen al duidelijk dat hij een theoloog van formaat zou worden.”
Calvijn had als een soort theologisch adviseur een belangrijk aandeel in de zogenoemde voorgesprekken, waarin de protestanten zich intern voorbereidden op de besprekingen met de rooms-katholieken. „Bucer en Melanchthon hebben hem gevraagd naar Worms te komen vanwege zijn grote kennis van de kerkvaders. In rooms-katholieke kring was Calvijn al berucht om de Institutie, die in 1536 voor het eerst verscheen. Een voorstander van een pauselijk concilie noemde de Institutie van „zeer slechte eruditie”; er was nooit „een luthers werk verschenen, dat de geest meer kan infecteren, zó is het met dat gif vermengd”, aldus deze trouwe zoon van Rome.”
Uit de studie van Stolk blijkt dat Calvijn veel minder dan Bucer geneigd was tot compromissen te komen. Ook had Calvijn geen hoge dunk van de objectiviteit van de gesprekken. De godsdienstgesprekken waren volgens hem niet inhoudelijk en vooral gericht op verzoening van de protestanten met de rooms-katholieken.
Men ging sterk uit van de eenheid van de kerk. „Voor Calvijn was de breuk in de kerk al geslagen en het aantal misbruiken te groot om nog verzoening te kunnen bereiken. Bucer was veel optimistischer. Als er eenmaal overeenstemming was bereikt op een aantal punten, zouden mensen zich van bepaalde dwalingen afkeren, dacht hij. Hij was uit liefde tot God en de kerk actief om mensen bij elkaar te brengen en nam sneller genoegen met formuleringen dan Calvijn, die over Bucer klaagde dat hij te veel de middenweg bewandelde. Maar dat is mijns inziens niet helemaal waar, want ook Bucer noemde verschillende onopgeefbare punten,zoals het afwijzen van de mis.”
Opvallend gegeven is dat de partijen tijdens de gesprekken in Regensburg het snel eens waren op een aantal punten, waaronder de erfzonde. Maar ook over de rechtvaardiging, een kernovertuiging van de Reformatie, kwam overeenstemming. In de consensus werd de rechtvaardiging opgevat als „een door Christus geschonken gerechtigheid, waaraan de mens alleen door het geloof deel krijgt.”
Tegelijkertijd werd er gesproken over de goede werken, die door God worden beloond als zij in geloof worden verricht. De rooms-katholieken waren daarmee tevreden, ook Calvijn zelfs.
Het enthousiasme raakte echter al gauw bekoeld: de partijen gingen snel uiteen op de punten van de transsubstantiatie, de rooms-katholieke hiërarchie en het primaat van de paus. „De kerk van Rome gaat uit van Schrift én traditie”, aldus Stolk. „De Heilige Geest is volgens de rooms-katholieken beloofd aan de kerk. Zíj heeft de Geest. Daarom zijn de uitspraken van de paus en de concilies ook belangrijk. Voor Calvijn was alleen het Woord het richtsnoer voor de kerk.”
Hoe beoordeelt de promovendus uiteindelijk het optreden van Calvijn? Was deze wellicht toch te negatief vergeleken met Bucer en andere grootheden? „Ja”, zegt Stolk. „Als de pauselijk legaat Contarini in Regensburg een toespraak houdt waarin hij bisschoppen ertoe oproept in hun diocees te blijven, de jeugd te onderwijzen en hervormingen door te voeren, doet Calvijn dat af met de mededeling dat dit niet ver genoeg gaat. Toch schrijft Calvijn niet de hele kerk van Rome af en erkent hij dat er kinderen van God in deze kerk zijn. Maar zijn standpunt is dat niet de protestanten, maar de rooms-katholieken zijn afgeweken van de ware leer. Hij zag naar mijn mening te veel over het hoofd dat in zijn tijd ook binnen de kerk van Rome de roep om hervorming klonk, al was dat voor een deel ook een reactie op de Reformatie.”
Calvijn heeft de godsdienstgesprekken toch als zinvol ervaren, ondanks zijn grote reserves, zo concludeert Stolk. „Hij zag de bijeenkomsten als gelegenheden om de waarheid te verkondigen. Op de rijksdagen waren immers grote aantallen vorsten, juristen, staatslieden en theologen aanwezig. De protestanten hadden volgens Calvijn getuigenis van de waarheid kunnen afleggen voor het forum van het Duitse Rijk, en dat was de grote winst.
Calvijn dacht dat er ook mensen aanwezig waren die in hun hart overtuigd waren dat de leer van de paus correcties behoefde. Hij geloofde in de zegevierende en innerlijke kracht van het Evangelie. Waar dat zuiver kon worden gepredikt, kon de overwinning niet uitblijven, was zijn overtuiging.”