Schrijfster Nine de Vries speurt in stadsarchief Franeker naar historisch details
„Klopt het dat er in die tijd een gangenstelsel onder de stad was?” vraagt schrijfster Nine de Vries (42) aan de vrijwilligers van het Historisch Centrum Franeker. Ze is in het archief –in de catacomben van het stadhuis– om onderzoek te doen voor haar nieuwe roman.
Ze steekt de sleutel in het contact. Al schuddend en ronkend komt de oude Volkswagen Passat tot leven. „Mijn man sleutelt graag aan oude auto’s”, zegt Nine de Vries terwijl ze de wagen de straat uit stuurt. „Zelf ga ik meestal met de fiets.”
Plek van bestemming: het Historisch Centrum Franeker. Vanaf woonplaats Herbaijum is het zo’n tien minuten rijden. „Ideaal dat mijn nieuwe boek zich in de buurt afspeelt. Ik schrijf over straten waar ik heel regelmatig ben. Dat brengt het verhaal nog meer tot leven in mijn hoofd.”
De Vries studeerde journalistiek, was jarenlang freelance tekstschrijver en werkt tegenwoordig parttime bij de bibliotheek van Harlingen. De rest van de tijd is ze aan het schrijven. Er liggen al vier boeken van haar in de winkels, vooral historische romans die zich in de tijd van de Bijbel afspelen. Het nieuwe boek, dat in 2022 moet verschijnen, gaat een andere kant op. Het verhaal speelt zich af in Franeker in de winter van 1710-1711. „Het gaat over een Joodse vrouw uit Amsterdam die met haar man meegaat naar Franeker omdat hij daar letterzetter wordt. Ze heeft het er alleen niet naar haar zin en wil zo snel mogelijk terug.”
De schrijfster koos er bewust voor om haar personages Joods te maken. In Amsterdam was in die tijd al een Joodse gemeenschap, in Franeker nog nauwelijks. „Pas in 1658 kreeg een Jood voor het eerst poorterschap, wat betekende dat hij rechten kreeg om binnen de poorten van de stad te mogen wonen. Voor je verhaal is het een interessant gegeven als je hoofdpersonen een minderheid vormen in de stad.”
Ze parkeert haar auto op een parkeerplaats net buiten de binnenstad en loopt een bruggetje over, het oude stadscentrum van Franeker in. De monumentale grachtenpanden herinneren aan de rijke geschiedenis van het stadje. Vroeger was hier een bekende universiteit gevestigd en stonden er veel drukkerijen. De Vries wijst naar een straatje met het naambord ”Godsacker”. „Daar woonden mijn personages, heb ik bedacht. Zie je dat kleine witte huisje? Op die plek was het.”
Klaagbrieven
Naast het stadhuis loopt een trap naar beneden, de kelder in. In de catacomben van het oude pand is het Historisch Centrum Franeker gehuisvest, bemand door fanatieke vrijwilligers die alles maar dan ook alles weten van de historie van het stadje. De Vries is hier om wat laatste dingen te checken voor haar roman.
„Wil je koffie?” vraagt een vrijwilliger. Op de grote tafel in het midden van de ruimte liggen stapeltjes boeken en oude foto’s. Langs de muren staan rijen vitrines met doopbewijzen, oude stempels, scherven, tegeltjes met wijsheden en alles wat maar met de geschiedenis te maken heeft. De Vries stelt zich voor en vertelt kort wat over haar boek en over de hoofdpersonage, die letterzetter wordt. Dat woord levert meteen discussie op tussen twee vrijwilligers. „Heette dat in die tijd al letterzetter? Of was het drukkersgezel?” Na een korte zoektocht in de archieven blijkt de benaming letterzetter toch historisch correct.
De schrijfster wil weten welke drukkers er rond 1710 allemaal in Franeker woonden. „De naam van de baas van mijn hoofdpersoon moet wel correct zijn.” In een oud boek loopt ze de opties langs. „Hm, mijn gekozen naam is net niet helemaal uit de tijd. Even een andere kiezen dus.”
Ondertussen lepelen de vrijwilligers moeiteloos de ene na de andere wetenswaardigheid op. „O, je boek speelt zich af in de winter van 1710-1711? Dat was een strenge winter, maar in dat jaar was de Zuiderzee net niet dichtgevroren.”
Er volgen anekdotes over dronkaards die zich per ongeluk van de brug afstortten en soms dagen niet werden gevonden en herbergiers die de gemeente klaagbrieven stuurden omdat hun glazen werden kapotgesmeten. Vrijwilliger Gerard van der Heide: „Je had hier veel kroegen hoor.”
De schrijfster wil weten of er vroeger een gangenstelsel onder de stad was, want daar heeft ze veel over gelezen. Van der Heide verwijst dat verhaal naar het rijk der fabelen. „Je hoort het overal, maar dat is er nooit geweest.”
De Vries kijkt wat sip. „Jammer, want het was een mooi verhaal.” Daar kan de vrijwilliger een eind in meekomen, maar, zo vindt hij boven alles: „Het moet wel kloppen.”
Eenmaal buiten bergt De Vries met een tevreden gezicht haar notitieboek op. Het was een nuttig bezoek. „Ik kan zo genieten van research doen. Laatst was ik een middag aan het speuren naar de vroegere aanlegplaatsen van de boot van Harlingen naar Leeuwarden. Het geeft een kick als ik dan het antwoord vind.”
Dat het vroegere gangenstelsel een fabel blijkt te zijn, valt haar tegen. „Die omgeving heb ik gebruikt aan het einde van mijn verhaal, voor een belangrijke scène. Nu moet ik iets anders verzinnen. Misschien speelt het zich af in een kelder. Daar is het ook koud en grauw en nat.”