Meditatie: Gods hand in mijn leven
In een donkere tijd hadden de ouders van Nehemia hoorbaar verwachting van hun God. Zij ontvingen een zoon en noemden hem Nehemia: de Heere troost.
Perzische bezetting. Nu is Nehemia volwassen, als schenker in functie bij koning Arthahsasta. Er kwam nieuws uit Juda. Een reisgezelschap heeft slechte berichten, Nehemia’s broer Hanani is ook meegekomen. Nehemia ontvangt een schokkend verhaal. Jeruzalems herbouw vordert niet, vijandig gezinde mannen belemmeren de wederopbouw. De muur ligt omver, de poorten zijn in brand gestoken. Vanuit Jeruzalem ging een brief naar koning Arthahsasta met het dringende verzoek de wederopbouw volkomen stil te leggen. Het gebeurde.
Wat een onheilstijding bereikte Nehemia. Hij is zwaar aangeslagen. Wat nu? Waar moet hij met zijn nood terecht? De Geest der gebeden brengt op één Adres, zijn God. Dagenlang weent en rouwt deze verslagen man hij. Hij vast en bidt voor zijn God. Intens geroep, innige smekingen doortrokken met ootmoed en nederigheid, doorkneed met geloof in Gods grootheid en trouw. „Alleen Gij kunt het hart van de koning veranderen.” Hij pleit op Gods eigen beloften, het enige wat hij heeft.
Zelf heeft hij eigen persoonlijke schuld, is hij medeschuldig in het verlaten van God: „Nochtans klem ik mij aan U vast.” Op het gebed doet God grote wonderen. Navolgenswaardig omgaan met moeiten en zorgen. Tijdingen die verlammen, gebeurtenissen die u met stomheid slaan, de schuld waarmee Hij murw slaat: „Roep Mij aan in de dag der benauwdheid; leg uw moeite en verdriet in Mijn hand.” Met al uw nood in Jezus’ Naam de Heere aanroepen.
Een hartgrondig smekende Nehemia. Maar… er verandert niets. Een kwartaal geen verandering. Wachten. Is het enorme aanvechting of niet? Nehemia wordt niet op zijn wenken bediend. God antwoordt niet. Waar blijft de uitkomst? Dan: voorval onder werktijd. Nehemia doet als hofschenker zijn werk. Terwijl Nehemia serveert, observeert de koning hem. De koning ziet iets aan Nehemia: zijn ontzettend sombere gezicht, zijn gelaatsuitdrukking dat boekdelen spreekt.
De koning kent Nehemia duidelijk anders. Hij vraagt wat er is. Een schokkende vraag. Wat moet Nehemia zeggen, hij kan zomaar in onmin vallen. Boosheid is gauw verwekt. Hij schetst slechts de treurige situatie in Jeruzalem. De vervolgvraag van de koning is wat hij wil. Nehemia houdt gewoontegetrouw het oog op God gericht. Ook nu, in deze weg, kent hij God. Een schietgebed, een noodkreet tot God.
Dan onthult hij zijn hartenwens. Gevolgd door een wonderlijke verhoring! Permissie om naar Jeruzalem te vertrekken. Dat is zegge en schrijve Gods goede hand. Niet meer en niet minder. Nehemia komt aan, ziet verschrikkelijke dingen tijdens zijn nachtelijke inspectieronde maar hij verliest de moed niet. Vaste hoop op God. Een geweldig woord, klinkende belijdenis: „De hand van mijn God, die goed over mij geweest was.”
Alleen goed van de Heere spreken, roemen in God. Dat gebeurt eenieder die God leert kennen, die wil en doet niets anders dan Hem rechtvaardigen. Het is goed wat Gij doet. Wanneer Gij slaat en heelt, kastijdt en omhelst, mét U ”mijn” ik de persoonlijke schuldbrief en ”mijn” ik Uw gegeven Zoon. Uw hand geleidt mij, door én in diepten en op hoogten. Een gelovige is een Godskind dat zijn kinderhart ophaalt in God. God is goed, altijd goed, doet recht, wanneer Hij vernedert en verhoogt. Hij leidt door de dood tot het leven.