Muziek
Oud goud – gesprekken met musici: organist Feike Asma

Vijftig jaar Reformatorisch Dagblad betekent ook vijftig jaar muziek. Allerlei musici deden de afgelopen decennia in de krant een boekje open over hun grote passie. Deze zomermaanden duikt de muziekredactie in het krantenarchief en diepen we acht boeiende gesprekken op. Vandaag deel 8 (slot): Jan van ’t Hul sprak in 1984 –vier maanden voor diens overlijden– organist Feike Asma.

Jan van ’t Hul
Feike Asma. beeld RD, Sjaak Verboom
Feike Asma. beeld RD, Sjaak Verboom

„Graag zou ik nog eens een Romantische school leiden”

Voorgeschreven rustperiode valt Feike Asma zichtbaar zwaar

17421334.JPG
beeld RD
Nederlands meest bejubelde en meest verguisde organist, Feike Asma, is voor de tweede maal dit jaar uit de running. In mei van dit jaar werd Asma (72) opgenomen in het Vlaardingse Holy-ziekenhuis, in juli in het Lukas-ziekenhuis te Amsterdam. „En als je dan tot tweemaal toe voor je eigen leven vreest, dan doe je daarna echt wel kalmer aan”, zegt nu de Maassluise organist. Waarschijnlijk voor het eerst in zijn leven had de grijze orgelnestor alle tijd. Om te praten over orgelbouw en gemeentezang, herwaardering van de Romantiek („Wat hebben ze me daar vroeger om verguisd”) en zijn wens om nog eens een Romantische school te leiden („Want hoe Romantiek gespeeld moet worden, dat weten er nog niet veel”).

De tijd van 200 concerten per jaar is voor Feike Asma voorbij. Hij geeft het nu zelf ook toe. Maar als het hem gegeven wordt, heeft Asma zijn laatste concert nog niet gespeeld. „De dokter had het over minstens drie maanden rust. Dat ik rust nodig heb, ja, dat weet ik zelf. Maar of dat nou drie maanden moet duren, hè. Dat zie ik nog niet zo.”

Een leven boordevol orgels en orgelmuziek ligt stil. En dat valt hem zichtbaar zwaar. „Maar vorige week heb ik toch weer even achter mijn orgel in de Grote Kerk gezeten. Ik liep, samen met mijn vrouw, langs de kerk; ik zeg, kom, laten we even binnen gaan kijken. En als je dan binnenkomt en je ziet dat ding in al z’n grootsheid, blijf er dan maar eens af. Die trap, dat viel me wel tegen. Maar toen ik eenmaal speelde, met alles open, toen viel alles van me af. Dat had ik wel een dag vol kunnen houden”.

Strijder

Zolang Feike Asma speelt, zolang heeft hij gestreden voor herwaardering van Romantische orgelwerken. Treffend om nu te zien hoe menigeen hem aarzelend volgt. Mendelssohn, Widor, Franck en Vierne, ze mogen weer. Zelfs Jan Zwart wordt weer uit de kast gehaald.

Asma: „Ik heb altijd muziek uit de Romantiek gespeeld, ik genoot daar gewoon van. Maar in die dagen haalden anderen er hun neus voor op. Maar dat deden ze ook voor Jan Zwart, want die speelde die dingen ook. Ik heb dat nooit begrepen, en soms begrijp ik er nog niets van. Want waarom zou Guilmant nu minder belangrijk zijn dan een andere componist? Ja, die man heeft overwegend eenvoudige muziek geschreven, maar mag dat misschien? Hij heeft trouwens ook geweldige stukken geschreven. Neem nu zijn acht Sonates, dat is toch ook geen kinderwerk.”

Het heeft lang geduurd, maar Feike Asma is ook de meer moderne orgelmuziek gaan waarderen: „Tenminste, modern… Zeg maar, laat-romantische orgelmuziek. Echt eigentijdse muziek, nee, daar zie ik niets in.”

Messiaen?

„Nou, dat is wel het modernste wat ik nog horen kan. Ik heb veel zijn ”Dieu Parmi nous” gespeeld. Dat was toen het paradepaardje van alle organisten. Want het was beestachtig moeilijk. Toen heb ik het ook eens aangepakt, het was inderdaad niet makkelijk. Als je het onder de knie hebt, waardeer je die muziek toch wel. Het klinkt echter alleen op een groot orgel, in een ontzaglijke ruimte. Je moet dat niet spelen in een kleine ruimte, dan loop je echt weg. Ze zeggen dat dat werk uit de man z’n hart kwam, dat het met geloof te maken heeft. Tja, ik hoor het er niet in…

Pas kreeg ik eens een bandje, daarop speelde iemand ook iets van Messiaen. Dat begon met grote akkoorden, verrassende effecten. Daar ging ik toch wel even voor zitten. Ik dacht, sapperloot, dat is toch goede muziek. En ineens zakte het als een plumpudding in elkaar. Maar, er is tegenwoordig orgelmuziek die helemaal niets te bieden heeft. Neem nu dat concours in Haarlem. Is dat nou nog muziek? Voor mij is dat geestelijke armoe, muzikale armoe.”

Bach

Feike Asma is lange tijd een volslagen kopie geweest van zijn bekende leermeester Jan Zwart: „Totdat ik in de gaten kreeg dat ik niet op de goede weg was. Toen heb ik me tot andere leermeesters gewend, vooral op gebied van orkestmuziek. Ik kwam terecht bij Eduard Flipse en Paul van Kempen. Vervolgens kreeg ik les van Hendrik Andriessen. Al doende kwam ik in aanraking met andere opvattingen over Bach. Want Zwart speelde Bach veel te langzaam, zei men. Dus ik ook. Ik heb het echt geprobeerd, Bach mét anderhalf voetjes gespeeld in een hoog tempo. Maar wonderlijk hè, het beviel me toch niet. Ik keerde toch weer terug naar Bach zoals Zwart hem naar voren had gebracht. Er zijn zoveel verschillende Bach-opvattingen dat je door de bomen het bos bijna niet meer ziet. Maar wie bewijst me nu eens dat zijn theorie de enig juiste is? Ook de tempostrijd van Jan Zwart jr. te Apeldoorn is zo iets. Wie bewijst dat nu? Want Jan Zwart jr. pleit voor een tempo dat mij echt weer te langzaam is. Zo langzaam speelde zijn vader ook niet. Ik denk dat je er net tussenin moet zitten. Want zo’n hoog tempo als Marie Claire Alain, en, nou ja, noem ze allemaal maar op, nee, zo blijft er van de muziek niets over.

Neem nu Max Reger. Dat kun je helemaal niet in een hoog tempo spelen. Dat is zo compact, als je dat snel gaat spelen hoor je geen enkele noot meer”.

Hoewel de naam van Feike Asma nooit als zodanig verbonden is geweest aan de Oude Kerk te Amsterdam, worden beide nogal eens in één adem genoemd. Want in de Oude Kerk heeft Feike zijn tienduizenden verslagen.

„Mijn eerste concert gaf ik daar in 1938. Nou man, die kerk puilde uit. Elke woensdag weer. Geweldig. Het orgel speelde toen ontzettend zwaar. Nu nog. Maar toen was het nog een gaaf instrument. Sanders, de orgelbouwer, onderhield dat orgel tot en met. Elke veertien dagen kwam hij stemmen. Sindsdien is het bergafwaarts gegaan met dat orgel. Verleden jaar heb ik daar opnamen voor de Mendelssohn-platen gemaakt. Met de grootste moeite. Want om de haverklap moest de orgelbouwer er aan te pas komen om de zaak bespeelbaar te houden. Toen heb ik gezegd, ik houd er nu mee op. Ik speel hier niet meer. Het kost je enorm veel inspanning. Dat is op zich niet zo erg, maar ik genoot er niet meer van. Steeds opnieuw had ik die klank van vroeger in m’n hoofd. Wat hebben ze niet zitten rommelen met die winddruk de laatste jaren. Dan dit proberen, dan dat, dan zus, dan zo. Uiteindelijk hebben ze het teruggebracht naar de oude situatie, toen klonk het tenminste weer.

Het enige probleem van dat orgel is, dat het te zwaar speelt. Dat hoeft vandaag de dag niet meer. Kijk naar Haarlem. Dat speelt verrukkelijk. Of naar Breda. Heerlijk, man. Dat zijn wondertjes van techniek. Daar word je niet moe op, het is allemaal even fabelachtig. Waarom moet het dan in Amsterdam zo zijn? Maar als je dan in een vergadering voorstelt om er een nieuw mechaniek in te gooien, dan is het: „O nee, nee hoor, dat mag niet. Dat moet zo blijven. Want die oude mechaniek, die kun je best lichter maken”. Nou, hoe dat dan zou moeten, dat weet nog steeds niemand. Laten we nuchter zijn. Als je een orgel restaureert, dan is het toch logisch dat het daarna technisch goed functioneert. Dan niet zitten klungelen aan een oude mechaniek. Dat krijg je niet goed. Dat hebben er al zoveel geprobeerd. Er is één lichtpuntje in deze kwestie. Er is afgesproken dat de klank niet aangetast wordt. Ze mogen niet aan het pijpwerk komen. Maar verder voorzie ik niets dan ellende. Met de huidige plannen blijft dat orgel zwaar spelen. Zo’n groot octaaf, dat krijg je bijna niet naar beneden. Daar moet je op spijkeren.”

Kopiëren

„Het is hetzelfde probleem als de trend van het kopiëren van oude instrumenten. Dat is niet anders dan toen ik vroeger Jan Zwart nadeed. Daarmee blijft de ontwikkeling stilstaan. Daar is niemand mee gediend. Bovendien, als je een Schnitger-orgel nabouwt, dan krijg je nog lang geen Schnitger-orgel. Tenminste, ik geloof daar niet in.”

Opvattingen over orgelbouw zijn in deze eeuw in ons land nogal aan veranderingen onderhevig. Na de vervalperiode verviel men in de neo-barok. Van het ene uiterste in het andere. „Datzelfde zie je nu weer gebeuren”, zegt Asma. „Eerst was men helemaal enthousiast over een hele strakke windvoorziening, nu moet een orgelklank een soort zwabberend effect hebben.”

Dat hele strakke, daar was ik niet voor, maar dat heb ik altijd nog liever dan een orgel dat bij de eerste aanslag begint te hikken. Dat begrijp ik werkelijk niet. Er zijn toch middenwegen. Spuck. Dat is ook zoiets. Eerst moest alles spucken, tegenwoordig hoor je het nergens meer.”

Uitspattingen

Feike Asma is altijd een omstreden organist geweest. Velen trokken een vies gezicht bij het horen van zijn naam. De kritieken waren soms scherp en striemend. Zijn spel heette grof, wild en teugelloos. Over-legato, slepend pedaal, onjuiste registraties, misbruik van tremulanten, maatonvastheid zijn enkele van die begrippen. Betrokkenheid en emotie werden gedegradeerd tot scheldwoorden. Eenvoudige koraalbewerkingen werden helemaal onbestaanbaar.

17421333.JPG
beeld RD, Sjaak Verboom

Asma: „Ja, maar die tijd is wel geweest. Veel van mijn vroegere uitspattingen hadden te maken met jeugdige overmoed. Tegenwoordig vind ik dat het voornaam en deftig moet blijven. Die grenzen heb ik vroeger wel overschreden, ja, dat weet ik. Maar, alsjeblieft weer niet naar het andere uiterste. Want muziek moet wel leven. En een orgel mag je gerust aanpakken, je hoeft het niet te aaien, ofzo. Maar, al te gek doen op een orgel is helemaal niet nodig. Als je de stof beheerst, en als je weet hoe je het brengen moet, klinkt het vanzelf.”

Handreikingen

Nederland kent op dit moment een goede en grote organistenschaar. Soms is het zelfs dringen om de gunsten van het publiek. Alle stijlperioden van de laatste vier eeuwen komen bij de meesten ruimschoots aan bod. Maar te vrezen valt dat onze eeuw op compositorisch terrein weinig na zal laten. Iedereen laat het op dat terrein afweten. Als er al eens wat aan het papier wordt toevertrouwd, krijgt het de naam „handreiking” mee. Want composities zijn het niet. Velen denken dat Asma de man is die grote werken na kan laten.

„’k Zal je vertellen dat ze dan lang kunnen wachten”, zegt Feike. „Andriessen, die kon dat. Maar ik? Nee, ik ben geen componist. Dat vraagt heel andere dingen van iemand. Vroeger had je Stam, met zijn Passacaglia, wat een prachtstuk was dat. Maar inderdaad, op dit moment gebeurt er niets op compositorisch terrein. Ik weet best wat ik kan en wat ik niet kan. Componeren kan ik dus niet. Ja, koraalbewerkingen. Maar dat zijn geen composities.”

De beroemde handreiking dus. Wat is de beste koraalbewerking die van u op papier staat?

„Ach, tja. ’k Weet het niet. Misschien komt die nog wel. Trouwens, mijn eigen bewerkingen liggen veel te dicht bij die van Jan Zwart om nog als compositie door het leven te kunnen gaan. Zwart, ja, die kon componeren. Die man deed ook alles uit het geloof. Als hij nu nog leefde, dan had ik nog les van hem. Want dat was zo iets groots, onuitputtelijk. Als je nu het archief van die man ziet, wat daar allemaal in zit, aan eigen werk van hem. Neem die Sonate in G, dat eerste deel. Dat schreef Zwart toen hij net achttien jaar was. Er is nog een tweede deel, en een derde. Een fuga. Maar de aantekeningen daarvan zijn zo summier dat er niets van te maken is. En zo liggen er nog meer Sonates, maar die zijn niet af. Ik heb te veel eerbied voor dat werk om dat af te maken, daar kom ik met mijn vingers niet aan.

Wat ik ontzettend waardeer is dat op dit moment ook Jan Zwart weer in ere wordt hersteld. Ewald Kooiman heeft zijn werk zelfs op de plaat gezet. Dat is dan wel heel anders dan de manier waarop ik Zwart speel, maar hij doet het dan toch maar. Kooiman was toch maar de eerste die publiekelijk durfde beweren dat Zwart wel degelijk betekenis had. Daar ben ik hem dankbaar voor, dat vind ik een geweldige daad van hem. En de manier waarop hij dat dan doet, ach, laten we daar geen ruzie over maken.”

Katwijk

Onlangs stond Nederland bol van voor- en tegenstanders met betrekking tot het nieuwe orgel in Katwijk. Ook Asma gaf er inmiddels twee concerten. „Een schitterend orgel”, zegt Feike Asma. „Van den Heuvel heeft daar geweldig werk verricht. Van de eerste orgels van Van den Heuvel was ik eerlijk gezegd nooit zo weg. Daarom had ik van Katwijk geen enkele verwachting. Ik dacht, dat wordt een kind met een waterhoofd. Maar toen ik het voor het eerst hoorde, was ik helemaal stil. Wat een deftige, voorname klank. Tenminste weer eens een nieuw orgel waar je wat mee doen kunt. Met het kerstconcert waren er ongeveer 1500 bezoekers. Man, die samenzang. Schitterend. Sommigen beweren dat dat geen zingen meer is. Maar wat heb ik daar van genoten. En dan heb je tenminste een orgel onder handen, hoef je niet continu volle werk te spelen.”

Toekomst

Feike Asma is in het verleden ook nog dirigent geweest. Hij had een groot oratoriumkoor in Scheveningen, een mannenkoor in Den Haag en een mannenkoor in Rotterdam. Drie koren die grote werken uitvoerden.

„Dat zou ik wel weer willen”, zegt Feike nu. „Ik heb daar toen mee moeten stoppen. Want het was niet meer te combineren met een steeds grotere orgelpraktijk. Toch heb ik dat altijd jammer gevonden, ik heb dat gemist, heel erg.

Wat ik ook graag nog eens zou doen, is het leiden van een Romantische School. Want, de Romantiek is dan wel in ere hersteld, althans gedeeltelijk, maar hoe je dat soort werken aan moet pakken, dat weten er nog niet zo veel. Want het vraagt toch een gans andere interpretatie dan oudere werken. Nederland heeft op dit moment een erg goede, jonge organistengeneratie. Het zou jammer zijn als de speelwijze van de Romantiek erbij in zou schieten.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer