Meditatie: De reizende Moorman
„(…) die over al haar schat was, welke was gekomen om aan te bidden te Jeruzalem; en hij keerde weder, en zat op zijn wagen, en las de profeet Jesaja.” (Handelingen 8:27b-28)
We zijn allemaal op reis, maar het maakt zulk een verschil waar onze reis naartoe gaat. Het gaat om onze eeuwigheidsbestemming. Het is van tweeën één: wel óf wee; zalig óf rampzalig. De Moorman ging op reis. Die reis had alles te maken met de eeuwigheid. Hij werd gedrongen om Ethiopië te verlaten. God had hem laten weten dat hij mens was. Zoals de dichter zegt: „Laat de heidenen weten dat zij mensen zijn.” De God van het welbehagen had hem met Zijn dienst bekendgemaakt. Dan moet er wat gebeuren, want God zegt: „Ik wil en zij zullen.”
Zo werd die man getrokken met koorden van Gods eeuwige liefde. Hij moest op reis. Een onmogelijke reis: 3000 kilometer had hij te gaan. En dat met een bezwaarde ziel. Hij wenste in Jeruzalem God te aanbidden, want dat was het doel van zijn reis. Is dat ook het doel van onze levensreis? Hebben wij met God van doen gekregen? Dan heeft God de lust uit de zonde weggenomen. De Moorman kon niet meer leven zoals hij voorheen leefde. Deze nakomeling van Cham had de hoogste sport van de maatschappelijke ladder bereikt. Naar menselijke maatstaven had hij alles wat zijn hart begeerde. Maar God kwijt te zijn is álles kwijt te zijn. Daarom moest hij op reis. God bracht hem op de plaats waar Hij hem hebben wilde. God had liefde in zijn hart uitgestort, zodat hij ging doen wat hij moest doen: God aanbidden. Opdat hij rust zou vinden voor zijn arme ziel. Opdat hij het geluk zou vinden in God. Opdat het weer goed zou komen tussen God en zijn ziel.
Hij ging op reis vanwege een smartelijk Godsgemis. Zo kwam hij te Jeruzalem en wenste in de tempel te doen wat er in zijn hart lag. Maar dat ging niet. De reizende Moorman liep tegen de middelmuur des afscheidsels op. Hij mocht in het voorhof niet komen. Hij was een heiden en bovendien een eunuch, een gesnedene. Zulken mochten volgens Deuteronomium 23 in de vergadering des Heeren niet komen. Hij had zich geheel en al aan Candacé gegeven en daarmee had hij alle wegen afgesloten. Zo moest de Moorman de terugreis aanvaarden.
Maar God opende een weg om Hem te aanbidden. Niet in de tempel, maar op de woeste weg van Jeruzalem naar Gaza. Hij las de profeet Jesaja. Daar mocht hij het Evangelie lezen. En dat Evangelie werd gepast gemaakt voor een veroordeelde, want hij las over Iemand Die gekomen was om het oordeel weg te nemen. En dat was precies de zaak waar het hem om ging. Hij ging gebukt onder een dubbel oordeel. En zolang het oordeel niet werd weggenomen, kon hij niet aanbidden. De Heere gebruikte Filippus om deze Moorman te onderwijzen in Wet en Evangelie. Om hem te onderwijzen in de weg waarlangs het oordeel weggenomen kon worden.
Zijn er nog zulke mensen die onder een dubbel oordeel leven? Wat wordt het voor zulke onwaardigen een wonder als ze van Godswege onderwezen worden in het Evangelie. Daar wordt het Lam, Dat de zonden der wereld wegneemt, zo dierbaar, gepast en noodzakelijk. Wat een verwaardiging om door Hem van het dubbele oordeel verlost te worden. Zulke reizigers gaan God aanbidden.