Alleen de Heere
Psalm 130:6
„Mijn ziel wacht op de Heere, meer dan de wachters op morgen; de wachters op de morgen.”
Zij verwachten niet alleen zoals die getrouwe wachters. Maar meer dan de wachters op de morgen. Dus zij gaven hun innige zielsbegeerte te kennen. Ja, dat vurig zielsverlangen om van en uit de diepte eens verlost te worden. En waarop wachten zij? Op de morgen? O nee! Er waren al zo veel morgens geweest waarin de duisternis van de nacht was verdwenen door de opkomende zon der natuur. Maar daardoor waren de kerk en de gelovigen niet uit hun diepten van zonden en harde dienstbaarheid verlost. Daarom verwachten zij wat anders. En wat verwachten zij dan? „De Heere”, zeggen zij, „mijn ziel verwacht de Heere.”
O ja, Hem moesten zij ook hebben, niets anders kon hun redden. Bij die Heere zou alleen maar uitkomst tegen de dood zijn. Die Heere kon alleen het offer zijn dat God welbehaaglijk was. Die kon alleen het Lam zijn, Dat de zonde der kerk zou wegdragen. Geen ander zaad zou de slang de kop vermorzelen, dan die Heere! Geen ander kon Profeet zijn om het volk te leren. Alle kinderen Gods moesten van de Heere geleerd zijn (Jesaja 54:13). Geen ander kon Priester, Offer, Altaar, Borg, Man, Koning zijn dan die Heere! Ja, kort samengevat: niemand in hemel noch op aarde kon de kerk en gelovigen verlossen uit tijdelijke en eeuwige gevaren van ziel en lichaam dan die Heere!
Ds. Cornelis van den Oever, predikant te Rotterdam (”Feeststoffen verklaard in 20 leerredenen”, 1969)