„Het is echt zotternij”
Enkele passages uit het woensdag gevoerde debat in de Tweede Kamer waarin Van der Staaij (SGP) en Van der Laan (D66) met elkaar in aanvaring komen over de motie om het verbod op godslastering te schrappen:
Van der Staaij: „Het zal duidelijk zijn dat de SGP-fractie buitengewoon ongelukkig is met deze motie. Deze ademt de geest van een antigodsdienstig fanatisme die ons bijzonder pijnlijk heeft getroffen. Zo’n wetsartikel schrappen heeft ook een funeste uitstraling. Het maakt het makkelijker om mensen te kwetsen in hun diepste geloofsovertuiging. Dat lijkt de boodschap te zijn en die boodschap is meer dan ooit ongepast. Ook procedureel is het een bizarre vertoning. Eerst berust de Kamer in een onderzoek naar een uitbreiding van strafbaarstelling en zonder dat onderzoek af te wachten, wordt opeens voorgesteld het hele artikel te schrappen. Het is echt een zotternij!”
Van der Laan: „Ik werp deze aantijging ver van mij. Ik ben ook niet gewend dat de heer Van der Staaij op deze manier debatteert. Het gaat mij erom dat alle soorten beledigingen op dezelfde manier worden behandeld. Het is absoluut niet mijn bedoeling om mensen de gelegenheid te geven er maar op los te beledigen en te belasteren. Integendeel, het schrappen van het artikel zal ertoe leiden dat je een hogere straf krijgt als je iemand beledigt in zijn godsdienstige gevoelens. Het huidige artikel schept valse hoop en wordt zelden gebruikt. De heer Van der Staaij moet mij geloven dat het absoluut niet mijn bedoeling is om een soort van antichristelijk feest te organiseren.”
Van der Staaij: „Ik neem uw bedoelingen serieus, maar ik heb mijn bewoordingen bewust gekozen. Ik houd staande dat de motie de geest ademt van: het zal toch niet zijn dat de godsdienst een bijzondere plaats heeft? Daarom stelt u kennelijk voor dat artikel te schrappen en een algemeen artikel te formuleren. De heer Wolfsen heeft terecht gevraagd naar de verhouding met andere beledigingsbepalingen. Daarover zou een discussie moeten worden gevoerd.
Wat mij tegenstaat, is dat mevrouw Van der Laan geen discussie wil, maar nu al haar conclusies trekt. Dat versterkt bij mij het gevoel dat zij het niet vindt deugen dat er een aparte bepaling is voor het krenken van godsdienstige gevoelens. Dat stuit mij zeer tegen de borst, want zo’n bepaling heeft wel degelijk meerwaarde. Er moet een inhoudelijk debat plaatsvinden. Het kan niet de bedoeling zijn dat tussen neus en lippen door even de verhouding tussen de diverse bepalingen wordt geregeld.” (…)
Van der Laan: „Ik hoop dat de heer Van der Staaij begrijpt dat in Nederland de vrijheid van meningsuiting onder druk staat. Wij zijn hier niet mee begonnen. Het enige wat wij doen, is een duidelijk signaal afgeven dat aan die vrijheid niet mag worden getornd. Dat is iets heel anders dan wat hij ervan probeert te maken. Ik vind echt niet dat iedereen er maar op los mag beledigen. De heer Van der Staaij weet dat ook ik van mening ben dat alles wel wat respectvoller en minder hufterig kan in Nederland. Ik hoop nog steeds dat wij daar met z’n allen voor staan.”
Van der Staaij: „Ik ben blij met de laatste woorden van mevrouw Van der Laan. Zij zei dat de vrijheid van meningsuiting onder druk staat, maar ik voeg eraan toe dat bij tijd en wijle misbruik wordt gemaakt van die vrijheid. Daardoor worden de tegenstellingen onnodig aangescherpt. Wij moeten dus niet alleen staan voor de vrijheid van meningsuiting, maar ook voor de grenzen eraan. Het kan niet de bedoeling zijn dat in het kader van die vrijheid mensen worden beledigd en gekrenkt. In het rijtje van grenzen aan de uitingsvrijheid past het artikel met betrekking tot de godslastering.”