Nederland moet slavernijverleden onder ogen zien
De nieuwsberichten buitelden donderdag over elkaar heen. Voorafgaand aan de herdenking van de afschaffing van de slavernij –die op 1 juli 1863 plaatshad– kwam de adviesgroep die het kabinet een jaar geleden instelde met een pittig rapport. Nederland moet de slavernij en de slavenhandel waar Nederlanders zich tot 1863 schuldig aan maakten, erkennen als misdrijven tegen de menselijkheid en daarvoor excuses maken.
Tijdens de herdenking in het Amsterdamse Oosterpark bood burgemeester Halsema namens het stadsbestuur van Amsterdam tot ieders verrassing inderdaad alvast excuses aan voor de rol die de hoofdstad speelde in de slavenhandel.
De afgelopen weken riepen de vier grote steden al op om van 1 juli een nationale feestdag te maken. Een petitie hiervoor werd 40.000 keer ondertekend, genoeg voor een burgerinitiatief in de Tweede Kamer.
Met al deze initiatieven en voorstellen wordt de druk op het kabinet opgevoerd om nu eindelijk eens kleur te bekennen als het gaat om het onder ogen zien van het aandeel dat Nederland had in de slavenhandel. In 2013 betuigde de regering wel „diepe spijt en berouw” over het slavernijverleden, maar premier Rutte wilde vorig jaar nog niet weten van excuses. Die zouden maar leiden tot polarisatie.
Natuurlijk zijn er allerlei bezwaren aan te voeren tegen het maken van excuses. Aan wie precies moet je die maken? Zijn wij verantwoordelijk voor wat onze voorouders deden? Mogen we onze morele maat toepassen op de maatschappij van een paar honderd jaar geleden? En werkten Afrikanen zelf niet mee aan het verhandelen van hun volksgenoten?
Feit is dat er ook in vroeger tijden altijd mensen zijn geweest die bezwaren maakten tegen de slavenhandel, juist ook van christelijke zijde. De Middelburgse predikant Smijtegelt noemde het in dit verband bijvoorbeeld „grove dieverij” om een mens te stelen. Volgens hem staat in de Bijbel hierop de doodstraf. Bij de afschaffing van de slavernij in 1863 speelden mannen als Da Costa en Groen van Prinsterer een grote rol. Het gaat dus niet om inzichten uit de 21e eeuw.
Als er zo duidelijk sprake is geweest van historisch onrecht, waarom is het dan zo moeilijk om excuses uit te spreken? De kans dat Amsterdam financieel aansprakelijk kan worden gesteld na het maken van excuses over het slavernijverleden is „bijna nihil”, stelt rechtsfilosoof Wouter Veraart. Juridisch is volgens hem niet meer aan te tonen dat iemand op dit moment concrete schade lijdt als direct gevolg van daden uit het verleden.
Dat moet de Hollandse ‘koopman’ geruststellen. Voor de ‘dominee’ is deze meloen lastiger door te slikken. We weten andere landen immers vaak precies te vertellen hoe ze zich moeten gedragen. Dan is het lastig om zelf door het stof te gaan. Toch is het heilzaam om over de eigen schaduw heen te stappen. Het verleden kan niet ongedaan worden gemaakt. We kunnen het wel onder ogen zien. Recht doen aan wie onrecht werd aangedaan is een morele plicht.