Uitgegaan
1 Johannes 2:19a
„Zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet.”
Hoewel ongelovigen gedoopt en in de zichtbare kerk ingelijfd kunnen zijn, kunnen zij er toch afstand van hebben gedaan. Maar zo gij overtreder der wet zijt, zo is uw besnijdenis voorhuid geworden (Romeinen 2:25). Zodat, al zijn zij tot dit ene lichaam gedoopt, zij evenwel noch daaraan, noch aan het Hoofd deelhebben. Al hebben zij Christus’ kenteken van de doop in hun jeugd ontvangen, zij hebben er dat van satan bijgekregen. Daarom mogen zij niet tot des Heeren tafel toegelaten worden, volgens Mattheüs 7:6: „Geef het heilige de honden niet.”
De vermomde huichelaars zijn schijnbare, uitwendige leden van dat genootschap, echter geen ware leden ervan. Zij zijn geen broeders der heiligen, maar alleen halve broeders (Hooglied 1:6). Valse broeders (Galaten 2:4). Zij zijn onder hen en gaan met hen ten avondmaal, maar zij zijn niet uit hen (1 Johannes 2:19). Want hun ontbreekt het bruiloftskleed en zullen –hoewel de dienstknechten niet anders kunnen doen dan hen als zichtbare heiligen toelaten– buiten geworpen worden (Mattheüs 22:12-13). Deze huichelaars behoren tot het geestelijk lichaam van onze Heere, evenals een aangebonden (dode) tak aan een stam, die echter nooit voedsel daaruit trekt. Zij behoren tot het lichaam van Christus zoals een houten been tot het lichaam. Hun toestand is uit deze zaken af te leiden.
Thomas Boston, predikant te Ettrick
(”Verhandeling over de gemeenschap der heiligen”, 1775)