Basis D66-wet blijkt opnieuw wankel
D66 wil door met de voltooidlevenwet. Slechts bij een klein deel van de 75-plussers met een doodswens leeft echter een actuele vraag naar hulp bij zelfdoding, zo blijkt uit nieuw onderzoek. Vier vragen.
Wat is de voltooidlevenwet ook alweer?
Deze wet moet het mogelijk maken dat gespecialiseerde hulpverleners, stervensbegeleiders genaamd, hulp bij zelfdoding kunnen bieden aan levensmoede 75-plussers; ook als bij hen geen ernstige ziekte of aandoening als bron van levensmoeheid kan worden vastgesteld. Dergelijke stervenshulp is nu nog verboden. Om daar verandering in te brengen, schreef oud-D66 Kamerlid Pia Dijkstra een nieuw wetsvoorstel. Om de afspraken te respecteren die daarover waren gemaakt in de coalitie van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie presenteerde ze dat pas op 17 juli 2020 officieel.
Wat waren dat voor afspraken?
Met het opstellen van het wetsvoorstel ging Dijkstra in tegen de door het kabinet-Rutte II ingestelde adviescommissie Schnabel. Die adviseerde om van dergelijke wetgeving af te zien. D66 sloeg dat advies in de wind: Schnabel zou zijn conclusie dat slechts een kleine groep ouderen zou worstelen met een actieve en aanhoudende doodswens slecht hebben onderbouwd. Tijdens de formatie van Rutte III kwamen VVD, CDA, D66 en CU daarom overeen dat de wet zou worden opgeschort totdat onderzoekers deze groep ouderen beter, dat wil zeggen: zo grondig mogelijk, in kaart hadden gebracht.
Er ligt dus al een onderzoeksrapport over de doodswens van ouderen?
Ja, dr. Els van Wijngaarden, die de leiding had over een team wetenschappers, presenteerde op 30 januari vorig jaar de bevindingen. In grote lijnen bevestigden die Schnabels gelijk. Slechts 1,34 procent van alle 55-plussers had een aanhoudende doodswens zonder zichzelf als ernstig ziek te beschouwen. Deze groep mensen was vaak lager opgeleid. Hun doodswensen bleken bovendien nogal ambivalent en vooral te worden opgeroepen en te worden versterkt door ingewikkelde problemen, zoals eenzaamheid, afhankelijkheid van anderen, financiële zorgen en het gevoel anderen tot last te zijn.
Dijkstra zette haar initiatiefwet desondanks door. De uitkomsten van het onderzoek waren volgens haar vertekend doordat de studie zich richtte op 55-plussers, terwijl de wet juist voor 75-plussers was bedoeld. Wel bouwde Dijkstra nog een extra zorgvuldigheidsmaatregel in: als een levenseindebegeleider overweegt hulp bij zelfdoding te bieden, moet hij proberen daarvoor ook familieleden en de huisarts bij het traject te betrekken; maar dan alleen als de oudere in kwestie dat ook zelf wil.
Wat laat de nieuwe studie zien?
Het beeld verandert amper als het onderzoek zich puur richt op 75-plussers. Het percentage 55-plussers in de steekproef van het vorige onderzoek met een actieve doodswens die neerkwam op een wens tot levensbeëindiging, was 0,18 procent. In de substeekproef van 75-plussers is dat 0,19 procent. Het gewogen percentage 75-plussers uit de hele bevolking met een actieve óf passieve doodswens wordt geschat op 2,07 procent. Dat is iets hoger dan dat in de hele groep van 55-plussers (1,34 procent). In de NRC noemde Van Wijngaarden die stijging donderdag echter minimaal. Ook bij de doodswens van 75-plussers spelen gezondheidsproblemen en eenzaamheid een grote rol. Tekenend voor de ambivalentie van de wens is dat 79 procent van de ondervraagde 75-plussers die omschreef als „een verlangen naar een natuurlijke dood.” Daar komt nog bij dat de (ouderen)zorg een groot deel van deze ouderen momenteel niet in beeld heeft, zo waarschuwen de onderzoekers. Zij dringen erop aan dat hulpverleners eerst zorgvuldig moeten nagaan welke vorm van ondersteuning iemand die zegt een doodswens te hebben nodig heeft. Alles bij elkaar laat ook deze studie dus zien dat de basis onder de D66-wet uiterst wankel is.