Redde Mohammed het verhaal van Jezus uit handen van conciliechristenen?
Theoloog Eduard Verhoef laat in het voorwoord van zijn boek een moslimtheoloog meteen de toon zetten. Tijani Boulaouali noteert tevreden dat Verhoef op schrift heeft gesteld waar moslims christenen al eeuwen van beschuldigen: dat de meerderheid van de christenen er later voor heeft gekozen om de mens Jezus te vergoddelijken, terwijl Jezus dat nooit zou hebben gewild.
De centrale stelling van Verhoef –tot 1993 predikant in de Gereformeerde Kerken in Nederland– is dat met de keizerlijke macht van Constantijn de leer van het concilie van Nicea (325), waarin Jezus was vergoddelijkt, werd opgelegd aan christenen. De oorspronkelijke joods-christelijke leer zou hiermee zijn weggedrukt naar de randen van het rijk en drie eeuwen later Mohammed hebben geïnspireerd. De Koran zou daardoor een zuiverder christologie hebben dan het Nieuwe Testament.
De aversie tegen een kerkelijke leer „die met meerderheid van stemmen wordt vastgesteld” en „kerkelijke gezagsdragers” die ook vandaag nog „theologen bezeren die met onwelkome opvattingen komen” zit kennelijk diep. Op bijna iedere pagina van het boek worden „conciliechristenen” weggezet als degenen die de boodschap van Jezus hebben vervormd, tegenover de „jodenchristenen” die de missie van Jezus op de juiste manier zouden hebben voortgezet. Opkomen voor slachtoffers van onderdrukkende regimes of instellingen doet het vandaag goed, maar het is de vraag of we met deze „slachtoffers” het ware christendom op het spoor zijn gekomen als bron van de islam.
Wie de „jodenchristenen” zijn die de verbinding zouden vormen tussen het oorspronkelijke verhaal van Jezus en de Koran blijft in het betoog van Verhoef onduidelijk. Hij komt met allerlei suggesties over verbanden tussen diverse groepen en het ontstaan van de islam waarvan hij zelf ook concludeert dat ze historisch moeilijk zijn te onderbouwen.
Verhoef suggereert dat een hogere visie op Jezus samengaat met grotere afstand van joodse wetten (vanwege de nadruk op het kruis van Christus) en dat beide pas later door Paulus en de schrijver van het Johannesevangelie zouden zijn geïntroduceerd, maar de koppeling tussen die twee onderwerpen is volstrekt niet vanzelfsprekend. Bovendien spreken juist de oudste teksten van het Nieuwe Testament het meest ongedwongen over Jezus’ godheid, maar de jodenchristenen Paulus en Johannes mogen bij Verhoef niet meedoen.
Evangeliën
Verhoef beroept zich op enkele teksten uit de synoptische evangeliën, zoals Mattheüs 25:31-46, Markus 10:17-19 en Johannes 10:34. Losgeknipt uit hun verband zou je ze op islamitische manier kunnen lezen als argumenten tegen Jezus’ godheid en offer en ze komen daarom al eeuwenlang terug in de polemiek van moslims. Zo leest Verhoef ze ook en niet binnen de context van het geheel van deze evangeliën, waarin Mattheüs duidelijk maakt dat Jezus Zich boven Mozes plaatst en zondaren bij Hem welkom zijn, Markus zijn evangelie meteen hoofdstukken lang inzet met de nadruk op Jezus’ godheid en Johannes laat zien hoe Jezus Zijn identiteit verborgen houdt voor hen die zichzelf zoeken.
Verhoef legt een uitspraak van Hassan Hanafi naast Kuiterts stelling dat alle spreken over boven van beneden komt, met als conclusie dat er daarom „ruimte is om bepaalde woorden uit de geopenbaarde tradities opzij te leggen als die niet meer kunnen dienen om te bouwen aan een wereld die ons voor ogen staat.” Bij Verhoef lijkt er niet zo veel uit het Nieuwe Testament over te blijven.
Vergeleken met het Nieuwe Testament behandelt Verhoef de Koran, die eeuwen later komt, opmerkelijk onkritisch als eenheidstekst. Behalve twee korte geboorteberichten wordt er nauwelijks iets over Jezus gezegd in de Koran en vaak maar kort. Dat is typerend voor de Koran, die de meeste profeten maar fragmentarisch ter sprake brengt en nergens plaatst in een context van plaats en tijd. Volgens Verhoef duidt dat erop dat Mohammed kennis van de nieuwtestamentische tradities bij zijn gehoor veronderstelde, maar de logica van die redenering ontgaat me. De Bijbel was nog niet vertaald in het Arabisch en de Koran verraadt juist opmerkelijk weinig kennis van het Nieuwe Testament en de leer van de christenen. Zo wordt in de Koran gesuggereerd dat christenen Jezus en Maria als goden naast God zouden vereren en lijkt er geen idee te zijn over de Heilige Geest als derde Persoon van de Drie-eenheid. Een dergelijke onkunde is onwaarschijnlijk wanneer Mohammed sterk beïnvloed zou zijn geweest door christenen, die bij de latere concilies werden weggestuurd.
Verhoef veronderstelt dat de ontkenning van de kruisiging van Jezus in de Koran beïnvloed is door de docetisten. Dat is zeker niet ondenkbaar, maar dat maakt de theorie van Verhoef over het verband tussen de Koran en een oorspronkelijke christologie van „jodenchristenen” alleen maar onwaarschijnlijker. De docetisten zagen materie als onrein en leerden dat Jezus slechts een schijnbare lichamelijkheid had en ook niet was opgevaren naar de hemel. Bepaald niet een opvatting die je bij jodenchristenen na Jezus’ optreden zou verwachten, en dat die zouden leren dat Jezus niet was gekruisigd, is moeilijk voor te stellen.
Verhoef stelt dat de islam Jezus bijzonder vereert, maar in de Koran komt geen profeet zo slecht uit de verf als Jezus. Verhoef probeert de opvatting van de Koran dat Jezus als pasgeboren baby al sprak en van klei een vogel maakte, op één lijn te brengen met de evangeliën. De verhalen vinden we echter terug in apocriefe geschriften die de meest dwaze en absurde verhalen over Jezus en de profeten vertellen. Bepaald geen reden om de Koran in handen te nemen om Jezus te leren kennen.
De meeste verbazing roept wel op dat Verhoef oppert dat Johannes 14:6 toch naar Mohammed zou kunnen verwijzen in plaats van naar de Heilige Geest.
Verhoef kiest consequent voor een islamitisch standpunt en beschuldigt de kerk ervan het verhaal van Jezus verdraaid te hebben. Zijn boek vormt daarmee geen bijdrage aan een dialoog van hart tot hart tussen moslims en christenen.
Jezus in christendom en islam, Eduard Verhoef; uitg. Skandalon; 140 blz.; € 18,95