Landelijke invoering diftar zal afvalkosten drukken
Op de opiniepagina van het RD van donderdag reageerde R. C. van Pelt op de berichtgeving rond de dissertatie ”Regulering van de Nederlandse afvalmarkt”. Hij betoogde dat de oplossingen die het proefschrift aandraagt niet ideaal zijn. Naar goed wetenschappelijk gebruik verdedigt dr. E. Dijkgraaf
zich in onderstaand artikel. In mijn proefschrift analyseer ik welke beleidsveranderingen ertoe bijdragen dat de sterk gestegen inzamel- en verwerkingskosten van afval weer gaan dalen. Kort gezegd komt de conclusie erop neer dat er vier mogelijkheden zijn.
De eerste beleidsverandering die leidt tot een drastische daling van de kosten treedt op als alle gemeenten diftar invoeren. Burgers betalen dan naar rato van de hoeveelheid afval die ze aanbieden. Diftar is volgens mijn proefschrift een goed systeem, omdat dit leidt tot 40 procent reductie van de hoeveelheid afval en tot een daling van de kosten met 32 procent. Van Pelt betoogt echter dat het invoeren van een dure afvalzak leidt tot afvaltoerisme. Burgers in een gemeente die zo’n systeem gaat hanteren zouden hun afval in naburige gemeenten dumpen.
Nu ben ik het gelijk eens met de constatering dat dit een ongewenst effect is. De vraag is echter of dit een incidenteel voorbeeld is of structureel verbonden met diftar. Ik heb deze vraag beantwoord op basis van een uitvoerige analyse van de ingezamelde hoeveelheden afval in gemeenten die in hun buurt een diftar-gemeente hebben. Het blijkt dat dit niet of nauwelijks het geval is. Een incident zoals door Van Pelt genoemd heeft dan ook veelal te maken met tijdelijke invoeringsproblemen.
Compensatie
Van Pelt voert nog meer bezwaren aan tegen de dure afvalzak. Zo zou het systeem ertoe leiden dat grote gezinnen een hogere rekening gepresenteerd krijgen. Indien gewenst kunnen grote gezinnen echter eenvoudig gecompenseerd worden via bijvoorbeeld de kinderbijslag. Ik pleit voor landelijke invoering van diftar, waardoor een dergelijke compensatie eenvoudig vorm kan worden gegeven. Indien compensatie plaatsvindt, is het zelfs zo dat bij uitstek grote gezinnen gebaat zijn bij diftar. Zij leveren immers meer afval en kunnen dus ook meer besparen.
Ook zou het zakkensysteem niet goed werken als gemeenten overgaan tot ondergrondse inzameling. Zakken zouden daardoor niet volledig gevuld kunnen worden omdat ze dan niet in de inwerpopening passen. Het is daarom goed te constateren dat het natuurlijk wel zaak is om opening en omvang van de zakken op elkaar af te stemmen. Je kunt het diftar niet kwalijk nemen als politici besluiten tot aanschaf van te grote zakken of te kleine gaten om ze in te werpen. Gelukkig zijn er zakken in alle gewenste maten te koop.
Van Pelt heeft een punt omtrent de Arbo-normen. Tijdens mijn promotie heb ik dat dan ook aangegeven. Eigenlijk is dit het enige echte nadeel van het zakkensysteem. Kernvraag is dus of dit nadeel zwaarder weegt dan de voordelen. Mocht dit zo zijn, wat ik vooralsnog betwijfel, dan is dit geen argument tegen diftar op zich, maar slechts tegen een van de vier diftar-methoden.
Open deur
Volgens Van Pelt is de tweede conclusie van mijn proefschrift dat privatisering van de afvalinzameling tot lagere inzamelkosten leidt. Dit klopt op zich, maar de werkelijkheid is genuanceerder. Het punt is namelijk dat het cruciale onderscheid tussen gemeenten met hoge en gemeenten met lage inzamelkosten niet is gelegen in publiek versus privaat. Het onderscheid ligt wel in het gegeven of gemeenten zelf zorgen voor de inzameling, of dat door een externe organisatie laten doen. Zowel publieke als private externe organisaties (NV’s of BV’s) hebben volgens mijn analyses lagere kosten ten opzichte van gemeenten die zelf de inzameling verzorgen.
Van Pelt betoogt dat de door mij gevonden voordelen van aanbesteding van de afvalinzameling kunnen vervliegen als de contracttermijn te lang is. Hoewel een open deur, elke econoom zal dat beamen, is deze constatering terecht. Regelmatig aanbesteden is van belang om de voordelen hiervan te realiseren.
Storten
De derde manier om de afvalverwerkingskosten te verlagen, is gelegen in het weer gaan storten van afval. Volgens mijn berekeningen is storten, inclusief alle relevante milieueffecten, een betere optie dan verbranden. Van Pelt stelt hier tegenover dat het dan noodzakelijk is om grote milieuveilige stortplaatsen in te richten. Dit is feitelijk onjuist. Niet alleen omdat we in Nederland nog steeds een grote capaciteit aan veilige stortplaatsen hebben, maar ook omdat goedkope capaciteit uit het buitenland gebruikt kan worden. Daar ligt dan ook het voordeel van de Europese aanpak, de vierde manier om te zorgen dat de kosten van afvalverwerking dalen.
Opvallend is overigens dat de heer Van Pelt zijn reactie baseert op het verslag van mijn promotie in het RD van 5 november. Nu had ik over dat verslag niets te klagen, maar in het proefschrift staat logischerwijs meer informatie dan in het krantenbericht. Het had, denk ik, een paar misverstanden voorkomen als de heer Van Pelt zich eerst in het proefschrift zelf verdiept had. Ik heb hem daarom alsnog een exemplaar toegestuurd.
De auteur is hoofd van de afdeling marktwerking en regulering van het SEOR-ECRi, dat verbonden is aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.