Adviezen CIO over kerkgang verliezen zeggingskracht
Over een week begint het Europees Kampioenschap voetbal. De Amsterdamse ArenA mag een derde van de stoeltjes vullen en zal op zondagavond zo’n 16.000 toeschouwers bevatten, 4000 meer dan aanvankelijk was toegestaan. Dat is het gevolg van de versoepelingen die zaterdag ingaan.
Het genereuze gebaar naar de ‘voetbaltempel’ is ongetwijfeld ingegeven door het vermeende belang van de volkssport. De minister-president kondigde vorige week het officiële einde van de harde lockdown aan en daarom gaan de deuren van musea, theaters en bioscopen weer van het slot, evenals die van sauna’s, casino’s en de horeca.
Dat de ministers zich in de persconferentie niet uitspraken over de gevolgen voor kerken, is intussen geen verrassing meer. Brood en spelen staan bij de overheid helaas hoger genoteerd dan het Brood des levens. Anderzijds: voor de regels rond de kerken is er een speciaal orgaan, het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO). In dat samenwerkingsverband zijn meer dan dertig kerkgenootschappen vertegenwoordigd, waaronder vrijwel alle kerken uit de gereformeerde gezindte. Woensdagmiddag verscheen het CIO-advies, onder de kop: ”Versoepelingen voor kerkdiensten zijn verantwoord mogelijk”.
Het is echter zeer de vraag wie hier nu mee gediend is. Natuurlijk zal een deel van de kerkenraden de voorgestelde versoepelingen –afhankelijk van het gebouw 60 tot 250 bezoekers– toejuichen. Anderen zullen dit advies echter afdoen als ”too little, too late”, te weinig en te laat. Ze nemen er nauwelijks nota van, omdat de genoemde bezoekersaantallen in deze gemeenten al lang overschreden worden.
Dit verschil in ontvangst illustreert haarscherp dat de CIO-adviezen sterk aan gezag hebben ingeboet. Deels komt dat natuurlijk door de grote verschillen tussen de deelnemende kerken en de uiteenlopende opvattingen over de autonomie van de plaatselijke gemeente. Tegelijkertijd heeft het CIO niet gedaan wat het moest doen. De routekaart kwam als mosterd na de maaltijd, nadat veel kerken al eigen keuzes hadden gemaakt. Er was ook amper voorzien in maatwerk. Daar was behoefte aan en dat kon ook, omdat de overheid de kerken geen strikt getalscriterium oplegde maar een dringend advies. In plaats van kerken te verenigen in hun stem naar ‘Den Haag’, werkte het talmen verdeeldheid in de hand tussen hen die zich vanouds verbonden weten.
Belangrijkste bezwaar is echter dat het CIO niet bij machte is gebleken om de overheid ervan te doordringen dat de samenkomst van de christelijke gemeente van een geheel andere orde is dan het bezoek aan een bioscoop of voetbalstadion. Dat betekent niet dat de coronamaatregelen maar met een korreltje zout genomen moeten worden, integendeel. Toch is het de vraag of het CIO alles op alles heeft gezet om –binnen de veiligheidsmarges– zo veel mogelijk kerkgangers bijeen te brengen als verantwoord was. Het digitaal kunnen bijwonen van een kerkdienst is van grote waarde gebleken, maar het blijft surrogaat.