Ook in Indië een band rond Schrift en belijdenis
De militairen die 75 jaar geleden werden uitgezonden naar Nederlands-Indië, waren jaren van huis. Uit een getypt blaadje wordt duidelijk hoe de militairen uit de gereformeerde gezindte contact met elkaar zochten. De vergeelde nummers zijn zorgvuldig bewaard.
Op verschillende plaatsen in het immense eilandenrijk belegden de soldaten kerkdiensten en ontmoetingsavonden. In Soerabaja gaven ze er een officiële naam aan: Groep Bevindelijke Gereformeerde Prediking. Deze groep richtte de Gereformeerde Militaire Jongelingsvereniging Schrift en Belijdenis op, die ’s zaterdagsavonds in de consistoriekamer van de Javaanse Kerk aan de Viaductweg bijeenkwam.
Vanaf 1 oktober 1948 publiceerde de groep het contactorgaan ”De band rondom Schrift en Belijdenis”. De initiatiefnemers wilden hiermee „een band leggen en onderhouden met vrienden, verspreid over geheel Indië, die de oude waarheid, Schrift en Belijdenis voorstaan.” Ze stonden allen voor dezelfde opgave: „Schaamt U het Evangelie van Christus niet. Dat kan niet in eigen kracht. En daarom, vrienden, telkens en telkens maar weer: Gevouwen handen, gesloten ogen en open, brandende harten.”
Preeklezen
Het gestencilde blad verscheen om de twee weken en bevatte meditatieve artikelen, mededelingen, een financieel overzicht en een Bijbelrooster. Bij de diensten werd soms zelfs vermeld wie de preek zou voorlezen. De oplage steeg in 1949 tot zo’n 500 exemplaren. Het blad bereikte ook jongens in andere onderdelen en zo ontstonden levendige briefwisselingen.
Het blad werd aanvankelijk samengesteld door korporaal-ziekenverpleger J. van Rossum, secretaris van de Groep Bevindelijke Gereformeerde Prediking. Toen hij plotseling naar Nederland terug mocht, nam zijn zwager J. C. Uithol de redactie over. J. C. Drooger was administrateur en daarna J. de Vos.
Uithol (1926-2007), die tot de Nederlandse Hervormde Kerk behoorde, had verlof gekregen een deel van zijn tijd aan de geestelijke belangen van de militairen uit de gereformeerde gezindte te besteden. Hij was voorzitter van de jongelingsvereniging, Drooger was secretaris, A. Hansum penningmeester, H. van Vliet algemeen adjunct en ook E. Pellegrom zat in het bestuur.
Hun contactblad kon in januari 1949 niet verschijnen, vanwege de tweede politionele actie: „Uit de rust werden we midden in de werkelijkheid van de krijg gezet.”
Auteurs
J. Brouwer en J. C. Uithol zorgden meermalen voor een ”stichtelijke overdenking”. Een enkele keer werd een meditatie uit een ander blad overgenomen: van ds. A. de Blois (Gereformeerde Gemeenten) en de hervormde ds. Jac. van Dijk.
De militairen schreven de andere artikelen zelf. Hun jeugdige leeftijd was in de schrijfstijl niet direct merkbaar. De auteurs hadden kennelijk voldoende lectuur om er hun informatie aan te ontlenen, hoewel ook de verzuchting klonk: „Wie zal hier een boekenkastje bezitten, waarin vele boeken prijken? Ik vermoed weinigen van ons.”
De militairen riepen elkaar op bij de waarheid te blijven. Ze wezen hun makkers op het voorrecht dat ze samen dingen konden doen: er waren ook militairen die op een buitenpost zaten en geen enkele geestverwant in hun omgeving hadden. „Het is voor de meesten toch heel moeilijk, zulk een eenzaamheid.”
Enkele keren bevatte het blad een afscheidsbrief van een militair die terug mocht naar Nederland, gericht aan de vrienden „die de aloude Waarheid zijn toegedaan.”
In sobere bewoordingen meldde de redactie dat kameraden waren gesneuveld of aan een besmettelijke ziekte waren bezweken. Allemaal twintigers die hun vaderland nooit terugzagen en een graf in vreemde bodem kregen zonder dat hun familie en gemeente aanwezig konden zijn.
Onderling contact
Op tweede pinksterdag 1949 was het een jaar geleden dat de eerste leesdienst in Soerabaja was belegd. Het verslag van de kerstbijeenkomst in dat jaar liet zien hoe het contact werd gewaardeerd. „Des avonds was een ongedwongen samenzijn in de openlucht, achter het kerkgebouw. Enkele psalmverzen werden rondom het orgel gezongen en na gebed gingen we allen terug in het rumoerige soldaten- en kazerneleven. Het was goed aan deze plaats te zijn geweest en daar ook vrienden van buiten de stad te zien.”
Daar was het blad op gericht: onderlinge steun en bemoediging tijdens het jarenlange verblijf ver van huis. Militairen hadden echter niet alleen een taak richting geestverwanten: „Als je ziet dat je kameraad moeilijkheden heeft met het opknappen van een lastig werk, zeg dan niet: „Ik ben klaar, dus nu geloof ik het wel.” Wanneer een ander uit verveling of eenzaamheid naar slechte vrouwen loopt, waarschuw hem dan en tracht hem ‘onder elkaar’ te houden, doch zeg niet: „Hij moet ’t zelf maar uitzoeken.””
Maar het contact zou verder moeten reiken: „Daarom, vrienden, laten we samen in een volgend nummer eens zien wat dit ongeloof eigenlijk in wezen is. Mogelijk kan het je ‘stof’ geven om eens een gesprek met zo’n kameraad aan te knopen, waarop er meerdere zouden kunnen volgen. Een catechisatie-boekje of iets dergelijks komt daarbij vaak uitstekend van pas. Geef hem dat dan ter lezing mee!”
Over de inlandse bevolking werd in het contactblad weinig geschreven; wel werd het belang van een goede houding genoemd: „Wees een voorbeeld van ordelijk en goed zedelijk gedrag, hulpvaardigheid en menslievendheid. Het recht dient zeer zeker tegenover het onrecht te worden gehandhaafd. Doch doe nooit minderwaardig tegenover de inheemsen! Het zijn ook je naasten, dat wil dus niet zeggen dat je hen als „zwarte joekels” beschouwt. Daar moet je boven staan!”
Veldprediker
In de Gereformeerde Gemeenten nam kandidaat A. Vergunst in 1949 een beroep van zijn thuisgemeente Leiden aan voor uitzending als legerpredikant naar Nederlands-Indië, maar bezwaren in het curatorium van de Theologische School tegen de vaccinatieplicht kwamen ertussen. Kort daarna erkende Nederland de Indonesische soevereiniteit, dus Vergunst zou na zijn vertrek naar de tropen al snel weer rechtsomkeert hebben moeten maken.
Hij stuurde de militairen een kerstmeditatie. Daarin gebruikte hij de nieuwe naam van het land, die nog niet iedereen uit zijn pen kon krijgen: „Vrienden in Indonesië, ge hebt de verschrikkingen van oorlog in meerdere of mindere mate gezien en doorleefd; ge weet wat het is vreemdeling in een vreemd land te zijn; ge viert nu voor de eerste of voor de 2de of 3de maal Kerstfeest in den vreemde. Ge ontbeert veel in het bezit waarvan wij in het vaderland ons mogen verheugen en gaarne had ik dit alles met u willen doorleven, maar de vaccinatie-aangelegenheid heeft mijn overkomst naar Indonesië belet. Ik ben dan ook verblijd de gelegenheid te hebben door middel van dit contact-orgaan mij te richten tot U en U te mogen wijzen op het grote, betekenisvolle feit van de geboorte van de Heere Christus.”
Zeer te betreuren
Redacteur Uithol beklemtoonde dat ”De band rondom Schrift en Belijdenis” geen politiek blad was, maar de soevereiniteitsoverdracht wees hij in scherpe bewoordingen af. Dat de militairen nu naar huis mochten, maakte de waardering voor de politieke ontwikkelingen niet groter. Hij vergeleek de scheur in het koninkrijk met de breuk tussen Rehabeam en Jerobeam.
„Dat we nu moeten meemaken een ontzaggelijke nederlaag voor onze zijde, teneinde de republiek te laten regeren, terwijl WIJ, NEDERLAND, toch letterlijk en figuurlijk hen in sterkte en macht hebben overwonnen, is zeer, zeer te betreuren, ja zeer bedroevend”, schreef Uithol. „Velen gnuiven in Nederland en in Indië. De republikeinsgezinden in Nederland hebben hun zin.”
Twijfels bij de eigen missie klonken er niet in door. Later ontstond onder Indiëveteranen vaak wel meer begrip voor het Indonesische onafhankelijkheidsstreven en werden vraagtekens gezet bij het koloniale verleden en bij hun eigen uitzending naar de archipel. Tegelijk wezen ze erop dat hun inspanningen voor de bevolking tot nut waren geweest en dat het merendeel van de militairen zich in Nederlands-Indië goed gedroeg.
Levensstijl
Het blad werd begin 1950 volgeschreven door J. C. Uithol en sergeant-majoor K. van der Wolf. De militairen wezen elkaar op het handhaven van een christelijke levensstijl in een omgeving die daarvoor geen goede voedingsbodem was. „Als we tussen kameraden komen die geen hoger geluk kennen dan een borrel en een knappe ‘griet’, komt er dan iets van deze levensstijl uit?”
In een meditatie over Jozef bij Potifar waarschuwde Uithol tegen „sexuele zonden.” Blijf weg van de plaatsen der zonde, schreef hij. „Ook niet „slechts een keer” als eerste stap op het glibberig pad mogen we ons daartoe begeven. Men struikelt onherroepelijk, tenzij de Heere nog van de plaats des onheils u wegtrekt en het hart bekeert.” In een ander artikel kwam zelfbevrediging aan de orde.
Er waren aanwijzingen voor het persoonlijk Bijbellezen: héél Gods Woord, en niet „te hooi en te gras. Systeemloos lezen. Rondtollen in de Bijbel, krek als een bootje zonder roer en als een zeereiziger zonder kompas.”
De soldaten spraken elkaar soms stevig aan, zoals dat in de kerkelijke pers in die dagen niet ongebruikelijk was. Las iemand de boekjes niet die hij vanuit Nederland kreeg? „Dat is schande”, schreef Uithol, met een streep onder „schande”. P. Kuijt had bijvoorbeeld een „waarschuwing tegen sleur” geschreven, en dat was volgens Uithol actueel nu „de spanning uit het Indische soldatenleven eruit is”, omdat de confrontatie met de nationalisten voorbij was.
Terugkeer uitgesteld
De spanning was er overigens niet uit, want wanneer mochten de soldaten naar huis? En toen grote groepen huiswaarts voeren, mochten de vaccinatieweigeraars niet mee.
Overigens, militairen met bezwaren tegen inenting moesten waken voor zelfverheffing, schreef Uithol: „Er sluipt met het principieel weigeren een groot gevaar in, dat we onszelf zullen zoeken en ons boven anderen zullen stellen.”
Ze moesten ook de moed niet opgeven dat terugkeer geregeld zou worden. „De regering zorgt voor ons. Ds. Zandt, de Synodale Commissie en anderen zitten niet, herhaal, niet stil. Blijkens enkele dagen geleden doorgegeven vertrouwelijke berichten van hen die ons terzijde staan en in de bres springen bij de Minister van Oorlog, zal de terugkeer niet lang meer kunnen duren. Er wordt gewerkt en voor ons gezorgd. Maar bovenal: de HEERE ZORGT!”
Hulp moest wel legaal zijn, waarschuwde Uithol. „Het blijkt diverse malen dat men de niet-gevaccineerden op een oneerlijke, gemene wijze toch tracht mee te nemen op de boot. Men stopt dan een niet-gevaccineerde een pokken-certificaat in zijn handen, waarop staat vermeld dat hij is gevaccineerd, datum van vaccinatie en controle ontbreken niet, evenzeer de handtekening van de arts. Dan wordt de niet-gevacc. verzocht handtekening te plaatsen, huisadres in te vullen en op deze, valse, voor God niet te verantwoorden wijze, tracht men u mee te nemen naar Nederland. In één woord: meer dan schandalig. Hoe durven officieren van een onderdeel zulke dingen openlijk en achterbaks doen?”
Eindelijk naar huis
Door de repatriëring werd het lijstje kerkdiensten in het contactblad snel korter.
Na veel moeite vond de minister van Oorlog een weg om de niet-gevaccineerde militairen naar huis te laten komen. Met het troepentransportschip Zuiderkruis arriveerden ze op 9 mei 1950 in Rotterdam.
Van de Indiëveteranen zijn er al veel weggevallen. Degenen die er nog zijn, zijn boven de 90 jaar. Sommigen hebben nog altijd onderling contact. Zoals een 94-jarige Middelburger die elke vrijdag vier oude makkers opbelt. De Indiëtijd stempelde hun leven en kwam juist ook bij het ouder worden weer vaak ter sprake. ‘Indië’ liet hen niet meer los. De uitzending naar de tropen was vormend geweest. Het is opmerkelijk hoeveel Indiëmilitairen later in een kerkelijk ambt dienden.