Column (Bart Jan Spruyt): Als taal het politieke denken gevangenhoudt
Omdat het woord ”cultuur” een oneigenlijke betekenis heeft gekregen, is de discussie over een „nieuwe bestuurscultuur” in politiek Den Haag in pijnlijke oppervlakkigheid blijven steken.
Het is algemeen bekend dat slordig denken tot slordig taalgebruik leidt. Wie eigenlijk niet goed weet waar iets over gaat, maar er toch wat over moet zeggen, hult zich in versluierende taal. Hij heeft het dan bijvoorbeeld over een „begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen van leerlingen” als hij gewoon een schoolmeester bedoelt.
Maar het omgekeerde is helaas ook waar. Wie eenmaal koeterwaals uitslaat en de dingen niet precies benoemt, zal ook niet meer helder kunnen denken. De mist van zijn eigen woorden heeft de zaak aan zijn geestesoog onttrokken. Wie een schoolmeester eenmaal een ”begeleider” noemt, vindt de weg naar het schoolmeesterschap niet gauw meer terug.
Dezer dagen zien we dit verschijnsel vooral in de politiek. Daar werd luidkeels geroepen om „radicale ideeën” ten behoeve van een nieuwe bestuurscultuur. Rutte had gejokt, zij het „onbewust.” Een foto van een gespreksnotitie trok een beerput aan politiek wangedrag open: een kabinet dat weigert de Tweede Kamer tijdig en adequaat te informeren, de aandrang om kritische Kamerleden te „sensibiliseren” of zelfs weg te werken naar een „functie elders”, de neiging om de zaakjes achter de schermen te regelen, en het schokkende gegeven dat ‘de politiek’ zo op zichzelf gericht is dat burgers jarenlang kunnen worden geroosterd op het altaar van wantrouwen en machtsbehoud.
Fundamentele reset
Aan deze ”bestuurscultuur” moest een einde komen. En toen ging het dus gelijk al fout. Want wat is dat, een bestuurscultuur? De debatten over het onderwerp maakten duidelijk dat hiermee de organisatie van het bestuur wordt bedoeld, de manier waarop ons land wordt bestuurd, de samenwerking tussen de coalitie in kabinet en Tweede Kamer, de behandeling van de oppositie, enzovoort. Alle voorstellen die zijn gedaan om die cultuur te veranderen, zijn dan ook gericht op het schrappen van een bepaald soort vergaderingen, het organiseren van een ander soort vergaderingen, het creëren van wat nieuwe instituutjes en wat meer subsidie voor de sociale advocatuur.
De beoogde cultuurverandering is inmiddels een „fundamentele reset” gaan heten, en dat tekent direct al de grondeloze oppervlakkigheid van deze discussie. Dat ”cultuurverandering” veel dieper gaat dan een organisatorische ”reset”, dat beseft blijkbaar niemand meer. Rutte had het wel over cultuur, maar bedoelde eigenlijk de structuur van het bestuur. En daarom wilden zijn ideeën maar niet radicaal worden, verder gaan dan wat reorganisaties. Wie cultuur zegt, maar niet meer weet wat dat is, en het alleen maar over structuren en overlegjes en geldpotjes kan hebben, creëert een jargon waardoor een oplossing alleen maar verder uitblijft.
Een nieuwe cultuur, ook een bestuurscultuur, is altijd de vrucht van een innerlijke, inhoudelijke vernieuwing. Dat betekent dat het in de eerste plaats gaat om ruggengraat, karakter, overtuiging. Die mentaliteit toonde de Britse politicus Edmund Burke, nadat hij in 1774 door de kiezers van Bristol was gekozen als parlementslid. In zijn speech benadrukte hij dat een volksvertegenwoordiger zijn kiezers moet kennen en hun zaken moet behartigen. Maar hij mag zijn eigen overtuiging nooit opofferen aan die van zijn kiezers. Op grond van zijn overtuigingen hebben kiezers hem gekozen. Naar die overtuiging zal hij spreken en handelen, en die niet voor de mening van zijn kiezers inruilen.
Een tweede punt dat voor een nieuwe bestuurscultuur essentieel is, is fraai verwoord door C. S. Lewis. Hij schreef dat hij democraat was, omdat hij in de zondeval van de mens geloofde. Omdat wij gevallen mensen zijn, kan geen enkel mens ongebreidelde macht over andere mensen worden toevertrouwd. Macht corrumpeert, absolute macht corrumpeert absoluut. Een goed politiek bestel is op deze gedachte gebaseerd, en zorgt er dus voor dat macht wordt gedeeld en gecontroleerd. En om iemand te kunnen controleren, is informatie nodig, volledig en tijdig.
Daar had het dus over moeten gaan tijdens al die debatten over Rutte, de Rutte-doctrine (die een Haagse doctrine bleek) en de bestuurscultuur van het Binnenhof: over de politiek-culturele consequenties van de zondeval. Het is niet genoemd, door niemand. Maar zolang dit inzicht ontbreekt en politici, onze wachters, niet worden bewaakt door externe en interne tegenmacht, is alle discussie over „radicale ideeën” voor een nieuwe bestuurscultuur ijdel. Slordig denken leidt tot vaagtaal (”bestuurscultuur”) en als die taal eenmaal ingang heeft gevonden, is de weg naar inzicht gebarricadeerd.
In plaats daarvan gaat het dan over wat veranderingetjes en de onvermijdelijke transparantie. Die pleidooien zien over het hoofd dat Nederland een coalitieland is en de Tweede Kamer medewetgever. Juist omdat kabinet en Kamer dan algauw bij elkaar op schoot zitten, is enig inzicht in de menselijke natuur en het ambt van parlementariër geboden.
Rutte mag inmiddels verder. Het vertrouwen is weer een beetje hersteld. Zoals het er nu naar uitziet, mag hij leiding gaan geven aan misschien wel het meest linkse, meest progressieve kabinet ooit. Als man zonder eigenschappen zal hij zich moeiteloos in deze rol schikken.
Aan het einde van alle discussies blijkt dus dat de ‘leugen’ van Rutte is aangegrepen om hem in een hoekje te drukken en daar even op zijn nummer te zetten, zoals dat ook op het schoolplein gebeurt. En dat is weer bedoeld om de VVD tot zo veel mogelijk concessies te dwingen bij een nieuwe regeringsdeelname. Dat is heel Haags, heel oude politiek, en zeker geen breuk met een oude bestuurscultuur. De taal heeft het denken zo vervuild dat de rede rondjes blijft draaien in de uitgesleten groef van een politieke cultuur die zich niet meer laat uitdagen of corrigeren.