Schoonheid: Muurbloemen
Geen enkele zichzelf respecterende stad laat zich straffeloos koeioneren. Het geplamuurde jeneverpakhuis aan de Nieuwe Maas, waarover ik me op deze plek al eens licht kritisch heb uitgelaten, pareerde deze zomer daarom door een (online)tentoonstelling te organiseren onder de noemer ”Troostkunst uit Schiedam”. De plek die ik verweet zijn ziel aan de commercie te hebben verkocht, bleek daarmee het hart toch op de juiste plek te hebben.
Klik op de foto om het fotoverhaal te bekijken.
Het valt namelijk niet mee om elkaar te bereiken in een anderhalvemetermaatschappij. Onze armen blijken vaak niet lang genoeg om over de kloof van plaatsteveel en tijdtekort heen te strekken. Een praatje over de straat heen –hoe gaat het, ja, goed…–, een mummelende mondkapjesgroet in het supermarktgangpad, raamzwaaien, kahootquizzen, drive-through-daten… We zijn veranderd in een gemeenschap van voorbijgangers, een samenleving op rolbanden, langs elkaar heen schuivend in afgepaste blokken van 15 minuten bij 150 centimeter.
Maar gelukkig is er kunst. Een schilderij beroert je zonder je aan te raken, het spreekt in luchtledige woorden over licht aan de horizon, verlangen naar wazige verten, de warme beschutting van een mensenmassa. De hand van de meester reikt uit het vernis naar onze schouder. Kunst is een troosttaal bij uitstek.
Met Rembrandt en Vermeer in lockdown lijkt de zoektocht naar artistiek soelaas algauw stuk te lopen op de dichte deuren van het Rijksmuseum. Maar voor wie het zien wil, ligt de kunst op straat. Streetart is de laatste jaren als kruiskruid uit de grond geschoten. Spuitbusschilderingen geven gezicht aan blinde gevels, kleur regent uit de dakgoten, divers als de mensheid, dan weer ruig als het leven. Sommige mensen noemen het woekergewas – anderen vinden het muurbloempjes.
Op een zon benevelde voorjaarsmorgen volg ik het spoor van de straatkunst in Breda. Blind Walls Gallery, initiatiefnemer achter de route, belooft 13 kilometer vol verhalen van de vestingstad. De straten zijn stil. Het licht hang nog laag. Een vroege roeier rimpelt het water als ik over de brug naar de eerste schildering speur.
Hoewel (of juist: omdat) vaak metershoog vergt deze kunstvorm een scherp oog en een flexibel nekgewricht. Wie goed kijkt, wordt beloond. Tegenover een blok garages wordt een maaltijd in Gouden Eeuwstijl opgediend, een stilleven van wijn, druiven en kaas. In de Vincent van Goghstraat groeit een aardappelplant uit de muur. Negen zeeppompjes sieren de muur van een voormalig winkelcentrum. Hun verpakking draagt geen merk, maar een woord. „Het komt allemaal wel goed, zo niet dan toch.”
De beelden lijken de buurt naar een hoger plan te tillen. Een flattendorp vol trap en reling wordt gesierd door een Kwattasoldaatje – ode aan de chocoladerepen die in de Bredase fabriek van de band rolden. Een volkswijk vol bakstenen voortuintjes fleurt op van drie vlinders, bakens van kleur in een zee van grijs.
De zon klimt, de stad leeft op. Ramen zwaaien open. Er buigen mensen uit de kozijnen. Langzaam maar zeker raken de roerloze muurschilderingen omvangen door levensgrote lijsten van beweging. De stad is geen tentoonstellingsruimte, maar deel van de kunst. Street art is meer dan een blos op grauwe straten. Het legt niet zichzelf maar de wereld uit. Zie je die paarden, zie je die rat? Aan deze straat stonden vroeger de stallen.
Soms heb je dat even nodig: kunst die je wijst op het leven. Die je toefluistert dat alle dingen hun tijd hebben – die je er stilletjes aan herinnert: het komt allemaal wel goed.