Buitenland

Arafat, de revolutionair die faalde

Yasser Arafat is niet meer. Hij sprak de afgelopen jaren de wens uit dat hij zou sterven als een martelaar. Israël heeft zich, ondanks de druk van rechtse politici, nooit aan zijn leven durven vergrijpen. Daarvoor was Arafats internationale aanzien te groot en zijn magische greep op de Palestijnse geesten te sterk. Hij stierf rustig in een ziekenhuis.

Alfred Muller
11 November 2004 08:41Gewijzigd op 14 November 2020 01:51
Bij de ondertekening van het eerste Oslo akkoord, dat voorzag in Palestijnse autonomie, drukt Arafat de Israëlische premier Yitzhak Rabin op 13 september 1993 de hand. Foto EPA
Bij de ondertekening van het eerste Oslo akkoord, dat voorzag in Palestijnse autonomie, drukt Arafat de Israëlische premier Yitzhak Rabin op 13 september 1993 de hand. Foto EPA

Mohammed Abdel-Raouf Arafat al-Qidwa al-Husseini zei van zichzelf dat hij in Jeruzalem geboren werd en dat hij daar tot 1942 heeft gewoond, maar een geboorteakte meldt dat hij in augustus 1929 in Egypte ter wereld kwam. Zijn moeder stierf toen hij vier was en zijn vader trouwde daarop met verschillende andere vrouwen. Arafat woonde in zijn jeugdjaren een aantal jaren in de Oude Stad van Jeruzalem, vlak bij de Westelijke Muur, maar later keerde het gezin terug naar Egypte, waar hij gedurende zeven jaar een opleiding voor ingenieur aan een Egyptische universiteit volgde en in 1956 een graad haalde.

Hij deed zo lang over de studie omdat hij veel tijd besteedde aan nevenactiviteiten. De staat Israël was opgericht en de jonge studentenleider en de vrienden om hem heen vroegen zich af hoe Palestina bevrijd kon worden. Na zijn studententijd verbleef Arafat in Koeweit, waar hij in 1959 samen met anderen de Palestijnse guerrillaorganisatie Fatah vormgaf. De eerste aanslag had op 1 januari 1965 moeten plaatsvinden met een bom op het Israëlische watersysteem, maar het explosief ging niet af.

Arafat liet zich niet uit het veld slaan door de Zesdaagse Oorlog, waarin Israël de Arabieren een grote slag toebracht door de Westoever inclusief Oost-Jeruzalem en de Gazastrook te veroveren. „De nederlaag van 1967 is de voorbode van een grote overwinning”, voorspelde hij. Na de oorlog organiseerde hij vanuit Jordanië aanvallen op Israël, tegen de wil van koning Hussein. De koning begreep dat hoe sterker Arafat zou worden, hoe meer zijn monarchie zou worden ondermijnd.

Arafats legertje had zich verschanst in het Jordaanse plaatsje Karameh, in de Jordaanvallei, en ondernam guerrilla-acties op Israëlisch grondgebied. Toen Israëls leger Karameh in maart 1968 bestormde, lieten 21 Israëlische soldaten en 150 Palestijnen het leven. Volgens Palestijnse bronnen weigerde Arafat bescherming te zoeken in een greppel en zou hij er de voorkeur aan hebben gegeven in de strijd te sterven, maar andere berichten zeggen dat hij en een andere leider, Abu Iyad, op een brommer vluchtten en het vechten overlieten aan de anderen. De Palestijnen wisten een Israëlische tank buit te maken, die in Amman werd tentoongesteld als teken van de Palestijnse overwinning. Door de strijd won Arafats Fatah-partij aan prestige en een dollarstroom uit de Arabische landen kwam op gang. Fatach en andere Palestijnse organisaties binnen de PLO zouden echter in het Westen vooral berucht worden door terreuraanvallen en vliegtuigkapingen.

In 1968 nam Yasser Arafat de leiding van de in 1964 opgerichte Palestijnse Bevrijdingsbeweging (PLO) over van Ahmed Shuqeiry. Met de Arabische landen had hij vaak een gespannen verhouding. Met de Jordaniërs kwam het in 1970 tot een botsing. Koning Hussein voorkwam dat de Palestijnen de macht in zijn land overnamen en ondernam een operatie die de naam ”Zwarte September” zou krijgen. De Palestijnse strijders weken uit naar Libanon, waar ze een staat binnen de staat creëerden. De Israëliërs verdreven hen daar in 1982, na aanhoudende Palestijnse beschietingen op Noord-Israël. Arafat en de zijnen verkeerden vervolgens in ballingschap in Tunesië. Maar de Tunesiërs waren wijs geworden: de Palestijnen mochten rondom hun huizen zelfs geen kogel de lucht in schieten.

De eerste Palestijnse intifada brak in december 1987 onverwacht uit, zowel voor Arafat als voor de Israëliërs. Vanuit Tunis hield Arafat de touwtjes evenwel stevig in handen. De Israëliërs hoopten dat er een alternatief, gematigd Palestijns leiderschap zou ontstaan, maar de Palestijnen bleven hun voorman in de Tunesische hoofdstad trouw.

Tijdens de Golfcrisis van 1990 en 1991 maakte Arafat een grote misrekening door de Iraakse dictator Saddam Hussein te steunen. Meer dan 300.000 Palestijnen werden uit Koeweit verdreven of gedwongen Irak te verlaten. Arafat gaf vervolgens andere Palestijnen toestemming vredesgesprekken te beginnen met de Israëliërs in Washington en later in het geheim in Oslo, maar dezen hielden voortdurend ruggespraak met hem.

Op 13 september 1993 drukten Arafat en de Israëlische premier Yitzhak Rabin elkaar de hand bij het tekenen van het eerste Oslo-akkoord, dat voorzag in Palestijnse autonomie. Na het tekenen van het Gaza Jericho Akkoord in 1994 hield hij moslims in een moskee in Johannesburg voor dat de Jihad tegen Israël door zou gaan. Een paar dagen later hield Arafat verontruste moslims in een moskee in Johannesburg voor dat de jihad tegen Israël door zou gaan. Met veel tamtam arriveerden Arafat en de andere Palestijnse bannelingen uit Tunesië in 1994 in de Gazastrook. Zo groot was de internationale euforie, dat Arafat in hetzelfde jaar zelfs de Nobelprijs voor de vrede kreeg, samen met Rabin en de toenmalige Israëlische minister van Buitenlandse Zaken, Shimon Peres.

Een tijdperk van hoop voor beide partijen brak aan, die in 2000 echter uitmondde in een bloedige desillusie. Ondanks druk van de VS en de Israëliërs weigerde Arafat doeltreffend op te treden tegen de Palestijnen die betrokken waren bij terreur. Na de moord op de Israëlische premier Yitzhak Rabin in november 1995 pleegden Palestijnse terroristen zware aanslagen op bussen in Israël. In 1996 verkozen de Israëliërs Benyamin Netanyahu boven Shimon Peres als premier, die de Palestijnen een eigen staat wilde geven. Arafat liet de terroristen arresteren, maar hij liet ze weer lopen na het uitbreken van de al-Aqsa-intifada in 2000.

Israël werd vervolgens geconfronteerd met de zwaarste golf van terrorisme in zijn geschiedenis. Toen Israëlische troepen in maart 2002 Arafats hoofdkwartier in Ramallah innamen, vonden ze documenten waaruit zijn betrokkenheid bij terreuraanslagen bleek. In juli 2000 in Camp David in de VS en in januari 2001 in Taba in Egypte liet Arafat weer een gouden kans voorbijgaan toen de Israëlische regering van Ehud Barak Arafat een eigen staat aanbood in de Gazastrook en op vrijwel de gehele Westelijke Jordaanoever.

Barak zei naderhand dat hij Arafat wilde testen: Was de Palestijnse leider werkelijk bereid een Palestijnse staat naast Israël op te richten? Bij de besprekingen kwam de aap uit de mouw: de Palestijnse leider bleef eisen dat de Palestijnse vluchtelingen terug zouden mogen keren. Dat zou neerkomen op het potentiële einde van Israël als joodse staat. Geen enkele Israëlische premier kan met een dergelijke eis akkoord gaan. Arafat, die onder internationale druk stond om afstand te doen van macht, wees in maart 2003 Mahmud Abbas (Abu Mazen) aan als premier, maar hij ondermijnde zijn gezag. Vervolgens werd Ahmed Qurei (Abu Ala) premier, die ook ondergeschikt aan Arafat bleef.

Arafat was een enigmatisch (mysterieus) leider die de mythevorming rondom zijn persoon welbewust in stand hield. Een van zijn eerste bijnamen was Al-Khityar, de oude man. Hij had deze naam te danken aan zijn kaalheid, die al voor zijn dertigste begon. Dit is ook de reden dat hij vrijwel altijd een zwart-witte hoofddoek droeg, aan één zijde uiteenlopend in een punt, een dolk die de vorm van Palestina had. De bijnaam Yasser betekent ”de laconieke”. Hij gaf zelf de voorkeur aan zijn strijdersnaam, namelijk Abu Ammar. Abu betekent ”vader van” en heeft vaak een religieuze en mythologische bijbetekenis. Ammar was een goede bekende van Mohammed, beroemd vanwege zijn vasthoudendheid. Arafat onderstreepte hiermee het belang van zijn islamitische geloof.

Hij genoot ook aanzien bij de christenen. Hij bezocht met Kerst de kerstnachtdienst in Bethlehem. In februari 1992 trouwde de PLO-voorzitter met de 28-jarige Suha Tawil, een rooms-katholieke vrouw die zich vanwege het huwelijk tot de islam bekeerde. Mogelijk wilde Arafat op deze wijze ook een eind maken aan de geruchten over zijn homoseksualiteit.

Hij stelde dat hij zijn familieleven had opgegeven, opdat al zijn inspanningen ten goede zouden kunnen komen aan de zaak van Palestina. Ook zei hij ooit dat hij getrouwd was met de revolutie. Zijn macht werd verder versterkt doordat hij de miljoenenstromen beheerste. ”Iemand die niet over het geld beschikt, beschikt niet over de macht”, was zijn leus. Zelf zou hij niet veel om rijkdom hebben gegeven, maar zijn vrouw Suha kreeg de kans de fondsen die bestemd waren voor het welzijn van de gewone Palestijnen te verkwisten met een luxueus leven in Parijs.

Arafat hield van de samenzweringstheorie. De Israëlische vlag -twee blauwe strepen met een blauwe davidsster in het midden- symboliseerde volgens hem het plan van de Israëliërs om het hele gebied tussen de Eufraat en de Nijl in te nemen. In werkelijkheid is de symboliek van de vlag ontleend aan de joodse gebedsdoek. Het muntje van 10 agorot -eentiende deel van de sjekel- toonde volgens hem een kaart van het gebied tussen beide rivieren. In werkelijkheid betreft het een oude afbeelding van de menora.

Arafats loopbaan zou zich gaan kenmerken door een lange aaneenschakeling van foute besluiten. Dat hij niet door de Palestijnen aan de kant werd gezet, is omdat hij groot gezag genoot als symbool van de nationale strijd en omdat hij de verdeel-en-heerstechnieken als weinig andere leiders beheerste.

Tot zijn politieke verworvenheden kan gerekend worden dat hij de Palestijnse zaak op de internationale agenda plaatste, legitimiteit creëerde voor de PLO en van de Palestijnen een beeld creëeerde als underdog. Hij vergeleek de strijd tussen Israël en de Palestijnen met die tussen Goliath en David - en velen geloofden dat.

Tientallen landen erkenden de ”staat Palestina”, die Arafat in 1988 in Algiers uitriep en waarvan hij zich trots president noemde, maar die niet bestond. In veel landen heeft de PLO kantoren geopend. Maar de voorzitter van de Palestijnse Autoriteit, tevens voorzitter van de PLO en hoofd van de Fatah-beweging, greep de kansen niet die hem geboden werden en die hadden kunnen leiden tot een Palestijnse staat en tot vrede en welzijn voor de Palestijnen. Hij slaagde er dus niet in de overgang te maken van revolutionair naar politicus.

Uiteindelijk raakte ook het vredesgezinde linkse kamp in Israël in hem teleurgesteld. Voor Israël bleef Arafat de man met de twee tongen: een gematigde voor Europa en de VS, en een militante voor de Arabieren.

Arafat verlaat het turbulente toneel van het Midden-Oosten zonder dat hij een opvolger aanwees. Israël houdt er rekening mee dat chaos, anarchie en mogelijk zelfs een burgeroorlog onder de Palestijnen het gevolg zijn.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer