Het is de Heere
Johannes 21:12b
„En niemand van de discipelen durfde Hem vragen: Wie zijt Gij? Wetende dat het de Heere was.”
De apostelen konden Jezus’ opstanding van vreugde en verbazing niet geloven … Ze waren verheugd en toch aarzelden ze. Ze zagen Hem, ze raakten Hem aan en konden het bijna niet geloven. Groot is de genadegunst die over óns komt. Wij hebben Hem niet gezien en Hem niet aangeraakt, en toch geloven wij.
En toen ze het van vreugde en verbazing niet konden geloven, zei Hij tot hen: „Heeft u hier iets te eten? Dan gelooft u tenminste wel dat Ik leef, als Ik samen met u eet.” Zij reikten Hem aan wat ze hadden, een stuk van een geroosterde vis. Geroosterde vis, dat is martelaarschap: geloof door vuur beproefd.
Waarom een moot vis en geen hele? „Want al geef ik”, zegt Paulus, „mijn lichaam prijs aan de vuurdood: als ik de liefde niet heb, baat het mij niet.” Welnu, beschouw het hele lichaam als een martelarenlichaam. Sommigen lijden uit liefde, anderen lijden als gevolg van grootspraak. Neem de moot grootspraak ervan af. Wat dan overblijft is het stuk liefde. De liefde is het eten van Christus. Geef Christus het stuk dat Hem toekomt. Christus houdt van martelaren die uit liefde hebben geleden. Hij at en Hij was het dus Zelf, Dezelfde Die men tevoren had meegemaakt en aan het kruis had zien hangen. Hij was het Zelf Die werd gezien en werd aangeraakt. Aan Hém werd eten aangereikt.
Aurelius Augustinus, bisschop te Hippo
(”Preek voor de eerste week van Pasen”, ca. 420)