Hoe ben je op de werkvloer trouw aan Gods roeping?
Hoe ben je trouw aan Gods roeping in je studie en op je werk? Over die vraag sprak RMU-directeur Jan Kloosterman donderdagavond op een onlinebijeenkomst voor studentenvereniging Depositum Custodi.
Trouw zijn aan Gods roeping – dat gaat ook over Gods trouw, stelde de lector met een beroep op 1 Thessalonicenzen 5 vers 24: „Hij Die u roept is getrouw, Die het ook doen zal.” Trouw wordt tegenwoordig vaak vanuit het individu bekeken in plaats van relationeel, ziet Kloosterman. „Trouw moet je allereerst zijn aan jezelf: doe wat goed voor je voelt.”
Het gevaar is volgens hem om ook Gods roeping vanuit een individualistische bril te kijken: „Waar roept God míj toe, hoe kan ík dat weten en wat is míjn respons daarop?” Paulus spreekt echter over een beweging van boven, hield hij de studenten voor. „God roept, Hij is getrouw en Hij zal het ook doen.”
Volgens Kloosterman zeggen iemands gekregen plaats en talenten al veel over zijn of haar roeping. „Eerder ging je doen wat je vader deed, maar ook dat heeft iets van Gods leiding in zich.” Hij wierp de vraag op: „Is er wel een werkvloer die niet onder 1 Thessalonicenzen 5 valt?”
„Het komt mij wel goed uit dat je talenten kunnen laten zien wat je roeping is”, reageerde een student. „Dat past wel in mijn straatje, terwijl het volgen van de Heere Jezus radicale keuzes vraagt.” Hij wilde weten hoe hij zich kan wapenen tegen niet-Bijbels carrièredenken. De directeur van de reformatorische vakorganisatie zei dat je volgens de Bijbel met vreugde het goede mag doen en de aarde bewonen. „Maar wel in afhankelijkheid van God. En dat strijdt met ons hart.”
Kloosterman plaatste vraagtekens bij het belang van een speciale roeping voor „jouw leven en jouw bestemming. Dat veronderstelt ogen, oren en een hart die zo’n roeping verstaan. Uit 1 Samuel 3 leer ik echter dat de oprechte Samuël en de ervaren Eli wel een stem hoorden, maar toch ook niet.” De vraag is dus of mensen zo’n boodschap wel goed interpreteren en ontvangen.
Kloosterman wees erop dat God de mens al vóór zondeval werk gaf. „Het bouwen en bewaren van de hof was onderdeel van Gods goede schepping. Geen noodzakelijk kwaad dus, maar een zinvolle en door God gewilde bezigheid. De Schepper werkt en Zijn schepsels mogen dat als beelddragers ook doen.” Psalm 128 laat zien dat er ook na de zondeval een „goed en begaanbaar pad” is tussen de doornen en distels. De roep om kortere werkweken en meer vakantiedagen vond de directeur in het licht daarvan „vreemd.”