Wantrouw de publieke opinie
Titel:
”Het nut van filosofie”, onder redactie van René van Woudenberg, Mariëtte Willemsen & Govert J. Buijs
Uitgeverij: Damon, Budel, 2004; 204 blz.
ISBN 90 5573 567 1
Pagina’s: € 16,90. De moord op Van Gogh vorige week bewijst weer eens hoe nuttig filosofie kan zijn. In plaats van krokodillentranen te plengen of allerlei losse flodders af te schieten, zal de filosoof eerst kritische vragen stellen. Hij of zij wantrouwt de publieke opinie en reinigt de geldende meningen. De filosoof stofzuigt als het ware ook onder de bank en bezint zich op een verdwaald sokje achter de speelgoedkist.
Op een verjaardag zitten ze naast elkaar, de boer en de student wijsbegeerte. „En wat leer je nou met dat psychologie, eh … filosofie?” De student begint de zogeheten ”modus ponens” uit te leggen (een geldige redeneervorm in de logica), daarbij rekening houdend met zijn gesprekspartner die in weer en wind zijn brood verdient. Je gaat, zo legt hij hem voor, uit van de stelling: „Als het regent dan worden de straten nat. Stel dan dat het regent; conclusie?” Nog voor de boer van zijn verbazing bekomen is, laat de student het verlossende antwoord volgen: „De straten worden nat!” De boer kijkt alsof hij water ziet branden. Met een ruk draait hij zich een halve slag om en begint een gesprek met zijn andere buurman.
Dit historische voorval, meegemaakt door filosoof en biologisch boer Rinus Vermuë, illustreert de dubieuze reputatie die filosofie heeft. Ze geldt als een zweverige, overbodige bezigheid. Filosofen sluiten zich op in ondoorgrondelijke teksten van Kant of Levinas. Ze missen een nuchtere visie op de werkelijkheid en hebben van hun specialistische hobby hun werk gemaakt. Wat is eigenlijk het nut van al dat gefilosofeer?
Die vraag werd vorige week besproken tijdens een congres in Amsterdam. De filosofen van de Vrije Universiteit vierden feest. De faculteit wijsbegeerte bestaat namelijk veertig jaar. Een passend moment om eens met elkaar na te denken over het nut van het vak. Bij die gelegenheid werd een boek gepresenteerd met 28 verhandelingen, van de hand van onder meer Theo de Boer, Désanne van Brederode, Ronald Meester, Ad Verbrugge en René van Woudenberg. Allen zijn of waren op een of andere manier aan de faculteit verbonden.
De opstellen zijn ondergebracht in drie afdelingen. Deel 1 bespreekt het nut van filosofie voor wetenschap en universiteit, deel 2 belicht het nut voor cultuur en maatschappij en deel 3 voor de persoonlijke vorming.
Eenzaam
In het alledaagse leven kunnen filosofen eenzaam zijn, heeft docent Angela Roothaan ervaren. „Veel mensen plaatsen je direct in een virtuele ivoren toren, wanneer ze horen dat je filosoof bent. Ze durven niet meer goed met je te praten, letten extra op hun eigen woorden, of onthullen met een zekere agressie dat ze ’niet op jouw manier’ willen praten.” Het omgekeerde komt ook voor. Roothaan voelt zich soms bewonderd. „Men vindt je wijs of spiritueel en wil al je woorden wel van je overnemen. Ongewild word je buiten het gewone menselijke verkeer geplaatst.”
Volgens prof. Hans Radder is zo’n ivoren toren helemaal niet nodig. „Er is geen enkele reden om de filosofen, als groep, wijzer te achten dan een willekeurige andere maatschappelijke beroepsgroep, zoals de loodgieters, de actrices of de proftennissers.” En: „De even arrogante als onjuiste associatie van filosofie met wijsheid zie je, helaas, keer op keer terug in discussies over de praktische betekenis van de filosofie.” Van een tweedeling tussen het hogere, waar filosofen zich op zouden richten, en het lagere en instrumentele, waardoor gewone mensen en ook vakwetenschappers en politici gedreven worden, wil hij niet weten.
Tussen nut en filosofie gaapt dan ook geen kloof. Iets is nuttig als het bijdraagt aan een bepaald, waardevol geacht, doel. De aard van dat doel is met die constatering niet vastgelegd. Filosofie kun je dus nuttig noemen als ze een waardevolle bijdrage levert aan maatschappelijke, wetenschappelijke of persoonlijke bezinning.
Schoonmaken
Na lezing van deze bundel komt een aantal functies van filosofie bovendrijven. Een van de meest leesbare en opmerkelijke stukken is geschreven door Désanne van Brederode (1970). Deze filosofe maakte naam met drie romans: ”Ave Verum Corpus” (1994), ”Mensen met een hobby” (2001) en recent ”Het opstaan” (2004). Voor Van Brederode is filosoferen een huishoudelijke onderneming, een „innerlijk afnemen van je geest.” Ze vergelijkt het denken met het schoonmaken van haar huis. Filosofie is haar geestelijk huis, een kamertje waarin ze zich kan terugtrekken. De activiteit van het denken is deze kamer schoonhouden. Hield Deleuze een pleidooi voor het ”nomadische” denken, Van Brederode bepleit het ”huishoudelijk denken”. „Als ik poets, weet ik me dichterbij het leven dan wanneer ik daadkrachtig, creatief en ’toevoegend’ leef. De zilte geur van het zand op de vloer brengt heerlijke zomermiddagen in de speeltuin terug in mijn herinnering. De vette vingerafdrukken op het raam doen denken aan die middag dat mijn zoontje letterlijk uitkeek naar het bezoek van zijn oma. En ach, de sok die ik achter de speelgoedkist opduik, past hem nu al niet meer… (…) Schoonmaken is heel stil en aandachtig bij de sporen verwijlen die mensen achterlaten. Schoonmaken is herdenken, doende. (…) Je geest, je binnenruimte, is je gegeven, en denken is dat geschenk verzorgen. Mooi woord: interieurverzorging.”
Er valt voor de filosoof genoeg op te ruimen: vooroordelen, drogredeneringen, eenzijdigheden, het vuil en de vertekening die altijd weer in mediaberichten meekomen. Neem de stennis rond de dood van Van Gogh, vorige week. Alom verontwaardiging, omdat een aanslag was gepleegd op de ”vrijheid van meningsuiting”. Dat klinkt natuurlijk indrukwekkend, maar zo’n term moet eerst ingevuld worden voordat we zouden huilen. Want wat bedoelen we met vrijheid? Waar liggen de grenzen van die vrijheid? Is deze vrijheid alleen juridisch begrensd, of misschien ook moreel of religieus of nog op nog een andere manier? Kun je fysiek (met kogels, messen) een aanslag plegen op een geestelijk goed (vrijheid)? Of lopen hier wellicht twee werelden door elkaar? En is het misschien ook mogelijk om met woorden een aanslag op de vrijheid van meningsuiting te plegen? Zo ja, wat voor soort woorden zijn daarvoor het meest geschikt?
Vragen stellen, begrippen helder krijgen, slogans en kretologie doorprikken, jezelf losweken van dingen die we doorgaans klakkeloos aanvaarden - diverse auteurs in deze bundel zien daarin een belangrijke taak voor de filosoof weggelegd. Filosofen wantrouwen, in het spoor van Socrates, de publieke opinie. De juistheid van de heersende mening staat nog maar te bezien. Zeker als een mening een populaire vanzelfsprekendheid krijgt, wordt het oppassen geblazen. Tijd voor de ”socratische reflex”, voor de ontdekkende vragen.
Profetische taak
Die laten zich op uiteenlopende gebieden stellen. In het bedrijfsleven werkt Frits Schipper als ”filosofisch adviseur”. De laatste jaren heeft hij, samen met zijn collega Bas Kee, vormgegeven aan de ontwikkeling van filosofie in het bedrijf als een nieuw aandachtsgebied. Hij coördineert de masteropleiding ”filosofie in bedrijf”.
Filosofische problemen in bedrijven ontstaan, zegt Schipper, als het „constituerend vermogen van begrippen en criteria” in het geding komt. Anders gezegd: als de gangbare manier van denken problemen blijkt op te leveren. De adviseur is dan de grensganger die de geldigheid van begrippen toetst en waar nodig aanpast.
Op maatschappelijk gebied stookt Jan van der Stoep onrust in het integratiedebat. Van der Stoep, directeur van het Instituut voor CultuurEthiek in Amersfoort, is bezig met een proefschrift over Pierre Bourdieu en de politieke filosofie van het multiculturalisme. Volgens hem hebben filosofen zelfs een ”profetische taak”. Ze moeten de ”idola” of drogredenen van de samenleving ontmaskeren en nieuwe perspectieven openen. Zowel het multiculturalisme als het neoconservatisme ontpopt zich in zijn ogen als „nieuwe vormen van schriftgeleerdheid.”
Op andere wijze bevraagt Henk E. S. Woldering het liberale vrijheidsbegrip. Aan dit begrip ligt een „fundamenteel individualistische visie op de mens als zodanig ten grondslag.” „De opvatting van vrijheid van de mens als ’doel op zichzelf’ leidt dus tot een krachtmeting tussen mensen die alleen zichzelf als doel beschouwen en tot uitdrukking brengen in een wereld die zij met elkaar moeten delen.”
Helemaal riskant wordt het als dit begrip zich tot een ideologie of cultuurmacht ontwikkelt, zoals Woldering betoogt. Men onderkent dan niet meer dat de puur individualistische opvatting van vrijheid verhullend of misleidend is geworden.
Philipse
In de wetenschap onderzoeken filosofen de grondslagen en aannames van de diverse disciplines. Wetenschappers meten zich vaak een air van onfeilbaarheid en alwetendheid aan. Om daarvoor behoed te worden, dient elke wetenschapper zich te bezinnen op de grondslagen van zijn vak. Wetenschapsfilosofie is verplichte kost voor elke student die zijn studie serieus neemt!
Een berucht voorbeeld van dogmatisme in de wetenschap is de evolutietheorie. Waarom mag, vraagt Ronald Meester zich af, wel het concept ”toeval” geïntroduceerd worden in de theorie, en niet het concept ”ontwerp”? Is ”toeval” niet alleen maar een wetenschappelijke manier om ”God” te zeggen, en kunnen we op die manier het begrip ”ontwerp” ook in de wetenschap introduceren?
Tot slot heeft ook de filosofie z’n eigen voetangels en klemmen. De claim dat filosofie nuttig is, betekent uiteraard niet dat alles wat filosofen gezegd hebben nuttig is. Zelfkritiek is daarom een bestaansvoorwaarde voor de eerlijke filosoof. Dat het daaraan nogal eens ontbreekt, blijkt als zelfs filosofen de relativiteit van de wetenschappelijke waarheid nauwelijks meer willen zien. In Nederland zien we dit gebeuren bij een filosoof als Herman Philipse. De auteur van het ”Atheïstisch Manifest” weet argumenten aan te voeren tegen de fundering van moraal in godsdienst, maar onderkent de kwetsbaarheid van zijn eigen positie niet. De eigen overtuiging blijft buiten spel, met als gevolg dat ze statisch en dogmatisch dreigt te worden. Men leze het opstel van Henk Geertsema.
Of filosofie iets toevoegt? Niet in de zin van een appeltaart bakken of de badkamer verbouwen. Maar nuttig mag ze wel heten. Immanuel Kant kan het weten. „Mijn filosofie heeft me niets bijgebracht, maar veel bespaard.”