Goede Vrijdag
Genesis 49:9a
„Juda is een leeuwenwelp. Gij zijt van de roof opgeklommen, mijn zoon.”
Dat zo’n dood en het buigen van het hoofd tekenen van grote macht zijn geweest, heeft de aartsvader Jakob in zijn zegening van Juda al aangekondigd: „U bent opwaarts gekomen, u vlijt zich neer, u slaagt als een leeuw.” Met „opwaarts komen” doelde Jakob op de dood, met „leeuw” op de macht. Bij de andere twee gekruisigden werden de benen gebroken, maar bij Jezus niet, want Hij was al gestorven. Het Evangelie verklaart dit zelf. Het was immers nodig dat Hij ook met dat teken zou tonen –in de profetie die eerder over Hem verkondigd was– dat aan het paasfeest van de Joden gedacht zou worden. Een van de voorschriften daarbij was dat van het lam geen been mocht worden gebroken. Uit Zijn zijde, met een lans doorstoken, stroomde bloed en water op de aarde. Ongetwijfeld zijn dit de sacramenten waardoor de kerk wordt gevormd, zoals Eva werd gemaakt uit de zijde van de slapende Adam, beeld van de toekomstige Adam. Jozef en Nicodémus begroeven Hem. Volgens de uitleg van sommigen betekent de naam Jozef ”vermeerdering” en de naam Nicodémus is bij de meeste mensen bekend omdat het een Griekse naam is, samengesteld uit ”overwinning” en ”volk”. Wel, wie anders is vermeerderd door te sterven dan Hij Die zei: „Als de graankorrel niet sterft, blijft hij alleen; maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort.”
Aurelius Augustinus, bisschop te Hippo
”Preek voor Goede Vrijdag”, ca. 420