Jezus’ zalving
Mattheüs 26:6-7
„Als nu Jezus te Bethanië was ten huize van Simon, de melaatse, kwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles met zeer kostelijke zalf en goot ze uit op Zijn hoofd, daar Hij aan tafel zat.”
Merk eens op hoe Jezus, de grote Hogepriester, de verzoening voor ons teweegbracht, en wel terwijl de vijanden besloten Hem te doden. Want het slangenzaad had bij de opwekking van Lazarus al reeds besloten Hem ter dood te brengen; terwijl dit echter geschiedde, bereidt Jezus Zich reeds voor om Zich te heiligen tot Zijn einde. Tot die voorbereiding dient ook deze zalving bij het laatste Pascha en de inzetting van het avondmaal. De stof, die wij dus te verhandelen hebben, is hoe Jezus te Bethanië gezalfd en tot Zijn lijden en begrafenis is ingewijd; waarover de discipelen echter murmureren. Maar door Jezus wordt dat verdedigd, terwijl Hij met grote nadruk aantoont wat deze zalving te kennen geeft.
Wij willen dit alles in eenvoudigheid betrachten en we letten er vooral op hoe Jezus te Bethanië is gezalfd en hoe dit van Zijn discipelen werd opgenomen. De eerste woorden luiden aldus: „Als nu Jezus te Bethanië was ten huize van Simon, de melaatse.” Dit is dezelfde geschiedenis die wij vinden in Johannes 12. En ofschoon Mattheüs zegt dat het twee dagen voor het Pascha was en Johannes dat Jezus zes dagen voor het Pascha te Bethanië gekomen was, zo willen wij er niet over twisten of Jezus één keer of tweemaal gezalfd is geweest. Beter is het om onszelf maar eens ernstig te onderzoeken of wij in waarheid Zijn zalving deelachtig zijn geworden.
David Bruinings, predikant te Amsterdam (”De Leeuw uit de stam van Juda”, 1755)