Op weg naar het kabinet-Rutte IV
Zoals het er nu naar uitziet, blijft de VVD bij de verkiezingen de grootste partij en stevenen we af op een kabinet-Rutte IV. Waarschijnlijk met een samenstelling die vergelijkbaar is met die van het huidige kabinet.
Sinds 2010 heeft premier Rutte al met heel wat partijen samengewerkt. Twee keer met het CDA en een keer met de PVV, de PvdA, D66 en de ChristenUnie. Voor zijn coalitiepartijen leidde dat steeds tot zetelverlies. De PvdA verloor vier jaar geleden zelfs 29 van haar 38 zetels. Daarentegen wist Rutte met zijn partij steeds de grootste te blijven. Dat de VVD ook nu weer op nummer één staat, heeft zij duidelijk aan hem te danken.
Rutte is geen ideologische scherpslijper. Als het zo uitkomt, kan hij allerlei kanten uit. Zo nodig weet hij ook nog wel wat vriendelijks te zeggen in de richting van de SGP. Uitglijders blijven niet lang aan hem kleven. Niet voor niets wordt hij wel geassocieerd met Tefal: de pan met de antiaanbaklaag.
Coalitiekabinetten
Nu is de Nederlandse politiek vanouds een zaak van coalitiekabinetten. Geen enkele partij behaalt ooit de meerderheid. Dus moet er samengewerkt worden. Dat leidt vaak tot moeizame kabinetsformaties. En in het nieuwe kabinet zit altijd wel een partij uit de vorige coalitie.
Partijen aan de uiteinden van het politieke spectrum komen als coalitiepartner niet in aanmerking. Maar dan blijft er toch nog een heel stel over. Die bestrijden elkaar bij de verkiezingen, maar ze zullen er niet zo gauw toe komen om de ander af te schilderen als een groot gevaar voor het land. Want wellicht zit je er straks mee in het kabinet. Of het was voorheen je coalitiepartner.
De pijnlijke discussie over de toeslagenaffaire leidde tot het aftreden van het kabinet. Maar een oppositiepartij als de PvdA bleef daarbij niet buiten schot. Zij was immers in het vorige kabinet medeverantwoordelijk geweest. De partij moest ijlings op zoek naar een nieuwe lijstaanvoerder.
Leidt dat alles tot politieke onduidelijkheid? Is er inderdaad, om Baudet te citeren, sprake van een partijkartel? Heeft daarom een tweepartijenstelsel, zoals de Verenigde Staten en Groot-Brittannië dat kennen, de voorkeur? Daar liggen de zaken duidelijker. Je bent voor de ene partij of voor de andere. Of je voelt je bij geen van beide thuis. Dat zal veelal zo zijn als je in de politiek volgens Bijbelse principes wilt handelen.
Zo’n tweepartijenstelsel is meestal het gevolg van een districtenstelsel. Daarentegen leidt een stelsel van evenredige vertegenwoordiging tot meer partijen in het parlement. Als er geen kiesdrempel is, worden dat er meestal heel wat. Dat zie je bij ons.
Recente ontwikkelingen in de VS hebben de schaduwzijden van een districtenstelsel annex tweepartijenstelsel wel duidelijk gemaakt. Het leidt gemakkelijk tot een forse polarisatie. In de ogen van de ene partij belichaamt de andere welhaast het ultieme kwaad. De aanhangers daarvan zijn een gevaar voor het land. Met hen is in het parlement niet samen te werken. Het zijn de vijanden van de natie.
Daarbij komt dat het voor ontevredenen uiterst moeilijk, zo niet onmogelijk is om een nieuwe partij op te richten. In Amerika gaat het al meer dan anderhalve eeuw om de Republikeinen en de Democraten. Nieuwe partijen waren nooit succesvol.
Een kleine partij maakt bij een districtenstelsel alleen kans op zetels als zij een regionale basis heeft. Daarnaast kan een forse uitbreiding van het kiesrecht de partijverhoudingen door elkaar gooien.
In Groot-Brittannië ging de strijd sinds de 19e eeuw tussen de Liberale en de Conservatieve Partij. Na de Eerste Wereldoorlog werd het algemeen kiesrecht ingevoerd. Het aantal kiezers verdrievoudigde. Daardoor kon de Labourparty voortaan de plaats innemen van de liberalen.
Ongewijzigd
Voor de oprichters van D66 was invoering van een districtenstelsel een van de hoofdpunten van hun program. Ook in andere partijen had men daar wel oren naar. Inmiddels zijn we een halve eeuw verder en is ons kiesstelsel ongewijzigd gebleven.
Ingrijpende wijzigingen zijn voorlopig niet te verwachten. Een districtenstelsel vereist een grondwetswijziging, waarvoor een tweederdemeerderheid in de Kamers noodzakelijk is. Bovendien betekent zo’n kiesstelsel dat heel wat partijen uit de Kamer zullen verdwijnen. De animo voor een dergelijke ‘zelfmoordactie’ is uiteraard niet groot.
De VVD zal bij een districtenstelsel wel overeind blijven. Een combinatie van GroenLinks, SP en PvdA redt het wellicht ook wel. Maar die moet dan eerst nog wel tot stand komen. De bereidheid daartoe houdt nog steeds niet over. Als het gaat om Europa staan de partijen SP en GroenLinks diametraal tegenover elkaar.
Waren ten tijde van de oprichting van D66 de politieke verhoudingen in Nederland zo dat bij een districtenstelsel PvdA en CDA als de twee grote partijen tegenover elkaar zouden staan, inmiddels is het CDA niet meer dan een middelgrote partij. Te vergelijken met de vroegere ARP.
Secularisatie
De christendemocraten zijn hun oude machtspositie kwijt en zullen die niet meer terugkrijgen. Dat is duidelijk een gevolg van de secularisatie. Met name van het rooms-katholieke deel van de achterban. De partij zelf is inmiddels ook behoorlijk geseculariseerd. Onkerkelijken en randkerkelijken geven in het CDA de toon aan. Dat werkt door in de politieke opstelling.
Invoering van een kiesdrempel van 5 procent, zoals in Duitsland geldt, zou zowel de ChristenUnie als de SGP de das omdoen. Zelfs wanneer ze een gezamenlijke lijst zouden indienen, zou het niet zeker zijn dat ze die drempel zouden overschrijden. Beide partijen moeten het hebben van het bestaande kiesstelsel. Dat illustreert hun kwetsbaarheid en maakt ook duidelijk hoezeer de christelijke politiek in Nederland een marginaal verschijnsel is geworden.
Daarbij komt dat de afstand tussen beide partijen duidelijk toeneemt. Vergeleken met het GPV en de RPF, waaruit de partij is voortgekomen, stelt de ChristenUnie zich veel ruimer op. Typerend is dat staatssecretaris Blokhuis zich uitsprak voor het homohuwelijk zonder dat dit in de partij veel ophef veroorzaakte.
Dat men kan deelnemen aan coalitiekabinetten met PvdA, VVD of D66 wijst daar ook op. Op die manier moet men immers verantwoordelijkheid dragen voor zaken die principieel gezien volstrekt onaanvaardbaar zijn.