Column (Jaco van der Knijff): Lofzang vanuit de glazen cel
Ineens moest ik zondagavond denken aan de telefooncel van weleer.
We mochten in de kerk weer zingen met meer. Een week ervoor was nog slechts één zanger toegestaan (of mensen uit één huishouden), die vanuit de verste uithoek van de kerkzaal de ‘gemeentezang’ in een verder vrijwel lege kerk mocht vormgeven. Vorige week viel echter het besluit dat één alleen toch wel erg mager was en dat we gingen opschalen: de zanggroepjes die eerder functioneerden mochten weer aantreden. Met dit verschil, dat ze niet meer voorin bij de preekstoel zouden staan, maar in dezelfde verre uithoek waar de solozanger(es) de weken ervoor zijn of haar stem verhief. En met als toevoeging: ze zouden worden afgeschermd. Grote glazen platen waren aangeschaft om de zangers en hun stemmen van elkaar te scheiden.
En zo zat ik zondagavond tussen de schermen, links en rechts geflankeerd door een zangeres uit een ander huishouden. Om bij de zangmomenten op te staan en van tussen de coulissen gedrieën de psalmen te doen klinken richting een microfoon en een zwijgende deelgemeente – er mochten er weer dertig komen. Het voelde als zat ik in een cel. Alleen dak en deur ontbraken nog.
Ik werd als vanzelf teruggeleid naar die telefooncel van toen. In de tijd dat we nog nooit gehoord hadden van wifi, Nokia, smartphone of iPhone. Ik was afhankelijk van het groene glazen hokje toen ik als student in een dorp bivakkeerde in een huis zonder telefoonaansluiting, terwijl mijn geliefde 100 kilometer verderop verbleef. Natuurlijk, het was de tijd van de brieven (van appjes en sms’jes hadden we nog geen flauw benul). Maar één keer in de week wilden we elkaar toch wel even hóren. Écht oorcontact. Vanuit een glazen kooi. Maar die kooi had helemaal de sfeer niet van benauwend of beknellend te zijn, eerder van geborgenheid en geconcentreerd contact. De glazen wanden –die naar je hoopte geluidsdicht waren– stonden voor beschutting en intimiteit. Je wilde dat dit besloten wereldje zo lang mogelijk bestond.
Hoe anders was het zondag. Geen beschutting, maar beknelling. Geen contact, maar verwijdering. Waar de liefde gedijt bij beslotenheid, daar voelt de lofzang zich gekerkerd als hij tussen schermen wordt geplaatst. Stemmen moet je niet scheiden; ze moeten zich juist tot één lied páren.
Ik weet het: ik moet blij zijn dat er überhaupt gezongen mag worden. Maar het was als een lofzang vanuit de cel. En dát bracht me bij Paulus en Silas in Filippi. Dáár brak de lofzang de banden en ging ieder vrijuit. Is dat misschien de muziek van de (nabije) toekomst?