„Scholing predikant naar boven bijstellen”
Het scholingsniveau van predikanten moet eerder naar boven dan naar beneden bijgesteld worden. Predikanten werken vaak in een seculiere omgeving, te midden van mondige gemeenteleden die een hoog verwachtingspatroon hebben.
Dr. G. van den Brink betoogde dit vrijdag tijdens een congres over ”Gereformeerde theologie zaterdag”, gewijd aan een bundel beschouwingen van de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. De bundel verscheen naar aanleiding van het 150-jarig bestaan van de Theologische Universiteit in Kampen en is een herziening van de in 1987 verschenen bundel ”Oriëntatie in de theologie”. De auteurs zijn allen docent aan de vrijgemaakte universiteit aan de Broederweg. Zij geven een overzicht van de verschillende deelterreinen van de theologie.
Dr. Van den Brink, universitair docent dogmatiek aan de Universiteit Leiden, reageerde op de inleidende beschouwing van drs. A. L. Th. de Bruijne, onder meer op diens pleidooi om slechts een deel van de predikanten wetenschappelijk-theologisch te scholen. Van den Brink vindt juist dat het scholingsniveau van predikanten naar boven moet worden bijgesteld. „De eisen met betrekking tot klassieke talen zouden eerder opgeschroefd dan teruggedraaid moeten worden, omdat het in de talen om hermeneutiek gaat, om begrip. Wie goed met moeilijke teksten overweg kan, is over het algemeen ook goed in staat om met moeilijke mensen te communiceren”, zei hij, tot ieders hilariteit. „De beste exegeet is in het algemeen ook de beste pastor: wie goed naar Gods Woord kan luisteren, kan ook goed naar mensen luisteren.”
Dr. Van den Brink keerde zich tegen de uitbreiding van het klassieke encyclopedische concept van de theologie (de Schrift, de kerkgeschiedenis, de systematische theologie en de kerkelijke praktijk) met ethiek en missiologie. „Wie de ethiek losmaakt van de dogmatiek, zo stelde Barth al terecht, ontdoet de dogmatiek van haar concrete toespitsing op het menselijk leven en handelen, en maakt haar daarmee tot een speculatieve onderneming, een zaak van stoffige handboekenwijsheid. Zij eindigt meestal in een algemene mensleer.”
Drs. De Bruijne wilde de band tussen dogmatiek en ethiek niet losmaken. „Integendeel zelfs. Maar het vak ethiek heeft vooral een praktische dimensie, die beter in een zelfstandig vak tot haar recht komt.”
Dr. A. D. Baum (Giessen) keerde zich tegen de gedachte van De Bruijne dat ook confessionele theologen van het postmodernisme kunnen leren. „We kunnen leren van andere levensbeschouwingen, maar niet van een levensbeschouwing die voor 98 procent verkeerd is.” Baum miste de apologetische dimensie in de bijdrage van oudtestamenticus prof. dr. G. Kwakkel. Deze erkende dat daarvoor meer ruimte gemaakt had kunnen worden, „maar in de bijbelwetenschap zijn nog te veel losse draadjes en open einden.”
Nieuwtestamenticus prof. dr. P. H. R. van Houwelingen zei dat we geen krampachtige houding moeten innemen door de Bijbel te willen verdedigen. „We dienen vooral goed vakwerk te leveren.”
Dr. F. G. M. Broeyer, emeritus kerkhistoricus van de Universiteit Utrecht, beklemtoonde tegen zijn vrijgemaakte Kamper collega prof. dr. F. van der Pol het menselijk karakter van de kerkgeschiedenis. Van der Pol beschreef de kerk als „Gods akker” en „Gods bouwwerk.” Broeyer kwalificeerde de kerk vooral als „een flink stuk mensenwerk.” Juist de zelfkritiek is nodig om de eigen (kerk)geschiedenis te verwerken. „Je moet kritisch zijn naar de kring waarmee je het meest verwant bent.”
Prof. dr. G. C. den Hertog, hoogleraar ethiek aan de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Apeldoorn, belichtte het hoofdstuk over systematische theologie door prof. dr. B. Kamphuis. „Waarom is de term dogmatiek ingeruild? Ethiek komt dan in een spagaatpositie tussen systematische en praktische theologie, vrees ik.” Hij was beducht voor de term „in rapport met de tijd brengen”: „Dat ademt toch de gedachte: Wij hebben het, en wij slaan nu de brug naar de eigen tijd. Ik denk: De Geest, Die in alle waarheid leidt, plaatst kerk en theologie onder het oordeel en onder de belofte. En als ze daar niet onder wegloopt, komt het met de relevantie vanzelf wel in orde.”
Prof. dr. F. G. Immink, hoogleraar praktische theologie aan de Universiteit Utrecht, constateerde met instemming dat de auteurs van de bundel de theologische dimensie van het vak praktische theologie niet willen verliezen. „Dat is de dimensie van de goddelijke openbaring van Woord en Geest.” De Utrechtse hoogleraar zag een positieve betekenis in de oude term ”ambtelijke vakken”. „Geeft het woord ambt niet aan dat er sprake is van een volmacht vanwege Christus? Zou het niet zo zijn dat we gezonden worden vanuit de bediening des Geestes? In de democratiseringsgolf die over ons gekomen is, is er iets van deze dimensie verloren gegaan. Het ambt heeft iets ordelijks, iets institutioneels. Tegenwoordig doen we het liever met gaven, met spontane opwellingen en onmiddellijke ingevingen. Het is de vraag of we wel mee moeten gaan in die anti-institutionele beweging.”