Welbeschouwd: „...een witte naam...”
„Ik keek in de zilv’ren heerlijkheid / van een winterlaan. Het was of ik zilveren deuren wijd / zag openstaan…” Het bovenstaande is een beetje letterdieverij van het ”gouden” najaarsvers van Jacqueline van der Waals. Maar misschien ben ik de enige niet bij wie zoiets als deze variant van binnen opwelde, bij het gaan door besneeuwde lanen, zoals onlangs mogelijk was. Bij mij was dat het geval toen ik vorige week een dag lang mijn voeten zette in veld en beemd.
Ik had die donderdag gekozen voor het gebied van de Langbroekerwetering, het open gebied tussen Doorn en Wijk bij Duurstede. Het karakteristieke landschap waarin evenwijdige langgerekte percelen haaks liggen op Gooijerdijk en Langbroekerdijk. Deel uitmakend van de Stichtse Lustwarande, een lint van statige landgoederen en eeuwenoude boerderijen aan de voet van de Utrechtse Heuvelrug, in het stroomgebied van de Kromme Rijn.
Aan de noordrand van dit gebied, in de hofstede Kerkegoed, groeide de bekend geworden ds. J. T. Doornenbal († 1975) op. In een van zijn pastorale pennenvruchten in het Veluws kerkblad beschreef hij Neerlangbroek en omgeving als volgt: „Het is een landelijk dorp met veel natuurschoon, talrijke kastelen en mooie hofsteden en een keurig onderhouden kerk. De bevolking is rechtzinnig, gebonden aan de vaderlijke tradities. Van de vele predicaties die ik er gehoord heb, heb ik er nauwelijks één onthouden. Maar ik ging er altijd graag naartoe, al was het alleen maar omdat ze er de Psalmen zo langzaam zongen.”
Een deel van mijn voettocht bracht me in de omgeving van de boerderijen waar, op de deel in het achterhuis, de prediker Wulfert Floor († 1876) zijn oefeningen hield. Boerenhoeven met namen als De Hondspol en Den Heuvel. Op dezelfde paden als waar ik nu liep, ging destijds een stil en schuchter volk om te horen wat tot hun zaligheid diende. Floor wenste niet meer dan dat zijn ”eenvoudige oefeningen” zouden zijn „als een handvol geitenhaar, tot wezenlijke opbouw van den geestelijken Tabernakel des Heeren.” Hij spreekt nog nadat hij gestorven is.
Maar het was vooral de naam van een andere zoon van dit land die ik, al stappend door het sneeuwwitte veld, regelmatig tegenkwam. Ik volgde een deel van de dag het zogenaamde Gerrit Achterbergpad. De zoveelste keer overigens. Langs de route wordt de wandelaar herinnerd aan een tiental gedichten van deze wellicht grootste van onze moderne dichters († 1962). Hier had hij zijn wortels. Hij groeide op in Klein Jagerstein, helaas op dit moment onbewoond. „Daar woonden wij bijeen met man en muis. Door koestalraampjes viel een richel vuur / uit goudlampen op deel. Eeuwig van duur / en stil van lijnkoeken en hooi in huis.”
Gerrit Achterberg – zijn leven was een bizar leven, vol van donkerheid en chaos. Hij was ontgroeid aan de sfeer van zijn geestelijke roots. Maar daarmee is niet alles gezegd. In zijn poëzie laten zich momenten kennen waarin hij als een verloren zoon terugkeert. Bij de stamboerderij Het Boompje van de familie Achterberg aan de Gooijerdijk is het gedicht ”Bekering” te lezen. „Ik deed, van alles wat gedaan kan worden / het meest misdadige – en was verdoemd. Maar Gij hebt God een witte naam genoemd, / met die van mij…” Een witte naam! Het besneeuwde landschap gold die donderdag als een zichtbaar teken en zegel van dit heil: „Al waren uw zonden als scharlaken…”