Column (dr. R. Bisschop): Bethlehem in de achtertuin
De week vóór Kerst. Drie kleindochters (de oudste vijf en de beide andere vier jaar oud) rommelen wat rond hun speelhuisje achter in de tuin van oma en opa. Zegt een van de vierjarigen: „Ik ben Maria.” Waarop haar zusje van vijf onmiddellijk het speelhuisje induikt en onder- en bovendeurtje dichtklapt. Opa kluste wat in hun buurt, maar haar aankondiging leidde hem gelijk van z’n karweitje af.
Tingelingeling! Maria trekt krachtig aan de bel. Het bovendeurtje gaat open en de herbergierster vraagt vriendelijk: „Ja? Wat is er?”
„Ik ben Maria, en ik krijg een kindje. En zij is Jozef”, wijzend naar haar nietsvermoedende vierjarige nichtje. „Wij zijn zo moe! We hebben ver gereisd. Kunnen we hier slapen?”
Opa betrapte zichzelf erop dat hij zich onwillekeurig afvroeg wat de voorrang zou krijgen: Bijbelvastheid of medemenselijkheid?
De herbergierster lost het soepel op en met een royaal „Ja hoor, kom maar binnen!” zwaait ze ook het onderdeurtje uitnodigend open.
Einde van deze Schriftkritische episode en van hun spel… Even later hadden ze trouwens ruzie over de schommel.
Een ontwapenend en vertederend tafereeltje. Maar zo’n voorval zet je ook aan het denken. Is zoiets wel gepast? Het Kerstverhaal kennen ze blijkbaar heel goed. De afgelopen weken hebben ze dat meerdere keren gehoord, zowel van de juf op school als op de zondagsschool en thuis. Ze hebben het in zich opgenomen en het houdt hen bezig. Anders zouden ze het niet in hun spel betrekken. Dat ze dat doen, is dus een blijk van bewogenheid met die arme Jozef en Maria, die een Kindje zou krijgen. En is het een bezwaar dat een kind een eigen draai aan het verdrietige verhaal geeft, zodat het een blijer einde krijgt? Moet je als (groot)ouders in zo’n geval dat later nog ‘corrigeren’ door het verhaal nog eens te vertellen zoals Lukas dat meedeelt? Of op een vriendelijke manier duidelijk maken dat hier geen spel van gemaakt mag worden?
Of moet je het precies andersom benaderen? Moet je er maar niet te veel over piekeren en gewoon genieten van de blijmoedige onbevangenheid van deze kleine mensjes? En de les leren hoe kinderen ons als volwassenen een spiegel voor kunnen houden. Hoe ze in hun onschuld ons kunnen doen beseffen dat het vaste ritme van het kerkelijke jaar nooit sleur of routine mag worden. Dat het wónder elke keer weer opnieuw centraal moet staan en beleefd moet worden.
En leren ze ons misschien ook een les door het verhaal deze wending te geven? Dat hartelijke welkom van de jonge herbergierster was geen uiting van kritiek op het Bijbelverhaal of van twijfel aan de waarheid ervan. Ze bracht gewoon naastenliefde in praktijk. God gaf Zijn Zoon uit pure liefde, om verloren mensen te redden van hun zonde en schuld. Dat had ze geleerd van het Kerstverhaal. En daarom moeten we Hem liefhebben en ook onze naaste. Hoe kun je dan die arme, vermoeide Jozef en Maria wegsturen? Gaf ze zo vanuit haar innerlijke beleving op haar kinderlijke manier uitdrukking aan echte adventsverwachting?
Ik kwam er niet uit en dacht: Weet je wat? Ik leg dit verhaal maar eens voor aan m’n oude moeder. Benieuwd hoe zij daarop reageert en hoe zij dit zou oplossen.
Ze genoot van het verhaal over haar achterkleinkinderen, maar hoe je daar nou mee om moest gaan, was wel een lastige vraag. „Je merkt dat ze erover nadenken en dat ze er op hun kinderlijke manier mee bezig zijn. Dat is mooi. Maar ze kennen nog niet goed het onderscheid tussen wat wel of niet kan. Dat moet je ze op een begrijpelijke en vriendelijke manier uitleggen. Want het is natuurlijk geen spel. Het gaat erom dat ze er met eerbied mee leren omgaan.”
Ik denk dat ze gelijk heeft, ook al wil ik niets afdoen van de andere benadering. Er wacht opa nog een mooie taak.
De auteur is lid van de SGP-Tweede Kamerfractie.