Om de zekerheid van het geloof
De autonomie van de mens strijdt met de objectieve zekerheid van het christelijk geloof en Gods openbaring in de Heilige Schrift. Dat heeft Herman Bavinck goed gezien, aldus ds. H. van den Belt, maar in zijn onderscheid tussen een inwendig en een uitwendig principe in de theologie blijkt Bavinck beïnvloed te zijn door de moderne scheiding tussen het object en het subject.
„Zonder het fundament van het geloof subjectief te maken, wil Bavinck toch het gelovige subject voluit honoreren als uitgangspunt van de theologie”, zei de hervormde predikant uit Delft zaterdag, tijdens de laatste congresdag ”Ontmoetingen met Herman Bavinck”.
Ds. Van den Belt sprak over ”Autopistie of autonomie. De spanning tussen de objectieve Schrift en het subjectieve uitgangspunt in Bavincks Gereformeerde Dogmatiek”. Bavinck neemt zijn absolute uitgangspunt in de Schrift, als de objectieve openbaring van Godswege. Dat is voor hem het unieke principe van de theologie, een term die voor hem de voorkeur heeft boven de term bron, die de ethischen bij voorkeur gebruikten.
Voor Bavinck is de objectieve openbaring niet voldoende, maar moet deze in zekere zin voltooid worden in de subjectieve openbaring. Een van de moeilijke aspecten van Bavincks theologie is dat hij enerzijds het subjectivisme verwerpt, terwijl aan de andere kant het geloof als inwendig principe geldt naast het uitwendige principe van de Heilige Schrift. Er wordt een subjectief element ingevoerd in zijn dogmatisch systeem. Is er wellicht een lijn aan te wijzen van de gezonde bevindelijk piëtistische lijn van Bavinck naar Kuitert, die zegt dat al het spreken over boven van beneden komt? De synodaal gereformeerden hebben niet alleen (terecht) afstand genomen van de principia, maar belijden ook niet meer de intrinsieke geloofwaardigheid (autopistie) van de Schrift. Juist de worsteling om object en subject, ook in het kader van de zekerheid van het geloof, maakt Bavinck tot op de dag van vandaag zo boeiend.
Drs. J. M. Burger, als aio verbonden aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt in Kampen, ging in op Bavincks concept van de ”mystieke unie” van de gelovige met Christus. Vanaf de schepping leefde de mens in mystieke eenheid met God, de Schepper. Door de zonde verloor de mens deze gemeenschap echter. Om deze mystieke eenheid te herstellen, gaf God in de vrederaad Christus en de kerk aan elkaar. In Christus is de mystieke eenheid met God objectief hersteld. Wanneer de mystieke eenheid met Christus subjectief toegepast wordt door de Heilige Geest in het leven van de gelovige, groeit deze eenheid met Christus existentieel meer en meer.
Hierin speelt de ervaring van de eenheid met Christus in het heilig avondmaal een belangrijke rol. Doordat de Geest van Christus in de gelovige woont, woont God Zelf weer in de gelovige. Op deze manier wordt de mystieke eenheid van de gelovige met God subjectief steeds meer hersteld.
Dr. C. van der Kooi, hoogleraar dogmatiek aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, belichtte het beroep op het innerlijk getuigenis van de Geest bij Bavinck. Hij begon met een uitspraak van Bavinck: „De Reformatie nam welbewust en vrij haar standpunt in het religieuze subject, in het geloof van de christen, in het getuigenis des Heiligen Geestes.” Bavinck heeft zijn these positief bedoeld, erkende hij, maar leidt deze verankering van de theologie in het gelovige subject er niet toe dat men het gevaar loopt de wending naar het subject te volgen die een kenmerk is van de (post)moderne cultuur? „Bavinck concentreert zich op het werk van de Geest in de enkeling, zoals in de thematiek van het innerlijk getuigenis van de Geest. In hoeverre wordt hier niet, in het hart van de theologie, een neiging gevoed die in het protestantisme zeer sterk is geworden, namelijk de overbelasting van het religieuze subject? Van de enkele gelovige wordt gevraagd dat hij of zij in principe alles overziet en kan controleren. De vraag naar de zekerheid wordt zonder enige demping of hulp ten volle bij de enkele mens gelegd.”
Waar Bavinck niet uitgebreid op ingaat, is de vraag of de Geest ook direct iets te maken heeft met de zichtbare gemeenschap, waarin het geloofsleven wortelt. Wanneer het werkelijk zo is dat het werk van de Geest in het verband moet worden geplaatst van heel het geloofsleven, dan zal dit ook moeten worden uitgewerkt naar de kerk. „De kerk als traditie, als gemeenschap waarbinnen door de eeuwen heen God is aangeroepen en aanbeden, is in de gereformeerde theologie te ver weggezet. Wij moeten opnieuw leren dat ook de ruimte van de kerk iets te maken heeft met de school van de Geest.”
De decaan van de theologische faculteit van de VU, prof. dr. M. E. Brinkman, ging in op Bavincks rectorale rede over de katholiciteit der kerk. Bavinck zelf zegt van deze rede dat ze vooral bestemd is „als enig medicijn tegen de separatistische en sectarische neigingen” die in zijn kerk de kop dreigen op te steken. Hiertegenover plaatst hij de geestelijke verbondenheid met de kerk van alle tijden en plaatsen en beroept hij zich op Calvijns onderscheid tussen fundamentele en niet-fundamentele geloofsartikelen. De uitweg uit het dilemma tussen biblicisme enerzijds en de onschriftuurlijk nieuwe dogma’s van Rome zoekt Bavinck in een traditiebegrip dat én de band met Schrift bewaart én de veranderende tijden honoreert.