Dalende vaccinatiegraad baart zorgen
Het aantal zuigelingen dat wordt ingeënt in het kader van het Rijksvaccinatieprogramma neemt heel langzaam, maar wel gestaag af. Nog steeds heeft Nederland vergeleken bij de omringende landen een hoge vaccinatiegraad (95 procent).
Bij zuigelingen tekent zich echter een dalende trend af, zo blijkt uit donderdag verschenen rapportages van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). In vorige rapportages was die daling al zichtbaar en nu wordt de trend bevestigd.
Het niet, of onvoldoende vaccineren beperkt zich niet meer tot de traditionele gebieden, waar ouders er om religieuze redenen vanaf zien. De trend spreidt zich uit over de rest van Nederland. Opvallend is vooral de betrekkelijk forse daling in Amsterdam.
De daling is op zich niet heel groot. In 1998 lag de vaccinatiegraad voor de verschillende ziekten waartegen wordt ingeënt tussen de 95,5 en de 96 procent. Nu zit die tussen de 95 en de 95,5 procent. Maar de neerwaartse ontwikkeling baart de inspectie zorgen.
„Het Rijksvaccinatieprogramma is van levensbelang. Mede hierdoor komen verschillende ziekten in ons land niet meer voor”, aldus E. Roscam Abbing, hoofdinspecteur voor preventie van de IGZ. „Wij moeten ervoor zorgen dat de vaccinatiegraad minimaal op het huidige niveau blijft.”
Conclusies over de oorzaak van de daling zijn uit het cijfermateriaal niet te trekken. Maar de IGZ krijgt wel sigalen waaruit de toenemende invloed blijkt van de ’alternatieve hoek’, waar anders wordt gedacht over vaccinaties en de tijdstippen waarop zij moeten worden gegeven.
Ouders zijn niet verplicht hun kinderen te laten inenten. De IGZ vindt goede voorlichting van belang.
In het RVP zitten inentingen tegen difterie, kinkhoest, tetanus, polio, de bof, mazelen, rode hond en hib, een veroorzaker van hersenvliesontsteking. Zij worden volgens een schema op verschillende leeftijden gegeven.