Voortzetting debat over positie Twitter en Facebook noodzakelijk
Een paar private ondernemingen legden afgelopen weekend één van de machtigste mannen ter wereld het zwijgen op. Twitter haalde vrijdagavond het account van de Amerikaanse president Donald Trump, goed voor 90 miljoen volgers, offline. Ook Facebook, Amazon, Apple en Google troffen maatregelen. De bedrijven voerden aan dat Trump zou aanzetten tot geweld, wat tegen de richtlijnen van de platforms ingaat.
De vraag die zich erbij laat stellen is of ze hiermee de democratische orde dienen of een open samenleving juist bedreigen. De Duitse bondskanselier Angela Merkel toonde zich maandag kritisch. Volgens haar is vrijheid van meningsuiting niet onbegrensd, maar is bij eventuele inperking ervan de wetgever aan zet en niet „de directie van een groot bedrijf.”
Daar valt veel voor te zeggen. In de basis lijkt de kwestie eenvoudig: als privébedrijven hoeven Twitter en Facebook niet per se iedereen te bedienen. Het feit dat ze echter een monopolie op hun diensten hebben, maakt de impact van hun maatregelen enorm. Stel dat er in de wijde omgeving van je huis maar één bakker is, dan weegt een winkelverbod zwaarder dan wanneer er nog tientallen zijn. Een blokkade van Twitter en Facebook komt feitelijk neer op censuur.
Daarbij dringt de vraag zich direct op hoe consistent technologiebedrijven in hun beleid zijn. Critici wijzen er bijvoorbeeld op dat iemand als de Iraanse ayatollah Khamenei op Twitter kennelijk wél mag oproepen tot vernietiging van de staat Israël. Is dat dan wel conform de richtlijnen? Of is de beslissing van Twitter en Facebook om Trump te blokkeren in feite ingegeven door politieke overwegingen?
Hier past wel een kanttekening. Facebook schreef dat het risico om de boodschappen van Trump te blijven verspreiden „in deze tijd” te groot is. Twitter nam „de context” van de tweets van Trump mee. Daarmee hebben de bedrijven een extra overweging toegevoegd: woorden hebben niet in alle omstandigheden hetzelfde effect. Dat is zonder meer correct. Het vraagt van techbedrijven wel een groot beoordelingsvermogen.
In dat licht zijn de opmerkingen van Merkel zinvol. De vraag is niet of Twitter en Facebook op hun platforms ruimte moeten geven aan haatzaaien of oproepen tot geweld. Dat moeten ze niet, ook niet als dergelijke berichten van een president komen. Principieel is de vraag wie bepaalt of er sprake van is. De wetgever lijkt daarvoor de aangewezen instantie. Maar betekent dit ook dat de Amerikaanse rechter de toelaatbaarheid van tweets van de Iraanse ayatollah bepaalt?
Onderwerp van discussie is daarnaast sectie 230 van de Amerikaanse wet op communicatiefatsoen. Die stelt dat uitgevers van bijvoorbeeld kranten wél verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de inhoud van berichten op hun uitingen, maar techbedrijven niet. Simpel is een debat over de positie van de ondernemingen dus niet, maar de noodzaak tot een breed en diep debat is zonneklaar.