Gods leiding
Deuteronomium 8:2a
„En gij zult gedenken aan al de weg die u de Heere uw God deze veertig jaar in de woestijn geleid heeft.”
Israëls kleren waren aan hun lichaam niet versleten, en hun schoenen waren niet verouderd aan hun voeten (Deuteronomium 29:5; Nehemia 9:21). En God had geen krankheden der Egyptenaren op hen gebracht. Al waren zij om hun zonden door vurige slangen gebeten, dan had ook de Heere een vurige slang, een koperen slang laten oprichten, opdat allen die die aanzagen levend bleven (Numeri 21:6-9). Aan die wonderlijke voorzorg en zeldzame uitredding des Heeren mochten zij wel gedenken, te meer omdat die koperen slang een beeld en aftekening was van hun toekomstige Verlosser, Die eenmaal aan het kruis verhoogd zou worden, zoals de slang in de woestijn verhoogd was (Johannes 3:14). Hoe wonderlijk had de Heere hen geleid en de weg gewezen door de wolkkolom, die een wolk voor hen was des daags, en een vuurkolom des nachts, om de duisternis te verlichten (Deuteronomium 1:33). Bovendien had de Heere aan hen Zijn wetten en rechtvaardige inzettingen gegeven boven alle volken der aarde en hen aangenomen tot Zijn volk en erfdeel, zodat Mozes van hen zeggen mocht: Welgelukzalig zijt gij, o Israël! gij zijt een volk, verlost door de Heere (Deuteronomium 33:29). Denkt hier verder aan de wonderlijke historie van Bileam, en hoe God zijn vloeken in zegeningen veranderde, en aan de straf die over Mozes’ zuster kwam, die met melaatsheid werd bezocht, omdat zij gezondigd had.
Wulfert Floor, oefenaar in Driebergen
(”Al de eenvoudige oefeningen”, 1913)