De vier staten van de ziel
Bostons Kirk ligt in een dampige Schotse vallei, Ettrick Valley. Rondom ligt een zee aan stille heuvels, met hier en daar een boerenspulletje, een arbeidershut, een stal en een schuur. In dit middeleeuwse kerkje sprak Boston vele malen over „de staat van een mens van nature.”
In de Kirk is een kleine expositie ingericht, over de kerk en haar voorgangers, over het dorp en haar bewoners. Oude woorden spreken over kerkdiensten in de tijd van Thomas Boston (1676-1732), waar wel achthonderd mensen uit de hele omgeving op afkwamen, te voet of met paard en wagen. Wat er ook ligt, is een gekopieerde titelpagina van ”Human Nature in its Fourfold State” (de Viervoudige Staat van de mens). Dit boek was, zo zegt een toelichting, in de vallei van Ettrick in elk huis aanwezig. En het werd ook gelezen, door keuterboertjes en schaapherders. In het jaar 1720 (300 jaar geleden) verscheen het boek voor het eerst, bij een uitgeverij in de grote stad Edinburgh.
Prekenserie
Het begon allemaal met een serie preken over de ”vier hoofdstaten des mensen”: vóór de val, na de val, door de wedergeboorte en in de heerlijkheid of de rampzaligheid, of, zoals het op de titelpagina van de Nederlandse uitgave staat: ”Eerste opregtigheyt, Geheele bederving, Begonne herstelling, en Voltrokke gelukzaligheyt of ellende”.
De geestelijke onkunde in Ettrick Valley was groot. De mensen waren bijdehand, en even hardnekkig als geesteloos. De praktijk der godzaligheid was verstikt, zo klaagde Boston over zijn gemeente. „De naderende sabbat, die mij vaak tot verlustiging was, is nu een verschrikking voor mij, zodat het nu mijn werk is om mijn voorhoofd te pantseren tegen koper en staal.” In dit klimaat vol onverschilligheid ontstonden zijn preken over de staat van de mens.
Welk sterfelijk mens zou het vermogen hebben om de staat van de mens „overeenkomstig Gods Woord te verhandelen”? Die vraag stelt Cornelius van Velzen in 1741 in zijn inleidende woord in ”De viervoudige staat”. Van Velzen geeft ook antwoord. Hij heeft er veel omstandige woorden en lange zinnen voor nodig, maar wat hij bedoelt te zeggen, is dit: Dat kan alleen iemand die uit eigen bevinding spreekt, iemand die zelf „weet te spreken van verscheidene handelingen Gods, die Hij op verscheidene tijden met Zijn gelovig bondsvolk houdt. (…) Zulk één kan eerst recht melden van een Godzaligheid in leven én leer, en verstaat ook recht vele plaatsen der heilige Schriftuur, die van ’s mensen verdorvenheid en van de betrachting van Godsvrucht in geestelijke mensen gewagen.”
Voor Van Velzen was het duidelijk: „Zulk een hiertoe bekwaam man was de Eerw. Heer Mr. Thomas Boston.”
Noodzakelijk
Boston begint zijn boek zo: „Er zijn vier zaken die door allen die de hemel zouden willen zien, zeer noodzakelijk gekend moeten worden. Eerst: Wat de mens was in de staat der rechtheid (dus zoals God hem gemaakt heeft). Ten tweede: Wat hij is in de staat van de verdorven natuur (zoals hij is nadat hij zichzelf totaal bedorven heeft). Ten derde: Wat hij moet zijn in de staat der genade (zoals hij geschapen wordt in Christus Jezus tot goede werken, indien hij ooit deelgenoot wordt gemaakt van de erfenis der heiligen in het licht). Ten vierde: Wat hij zal zijn in zijn eeuwige staat (zoals hij gemaakt zal worden door de Rechter van allen, óf volmaakt gelukkig óf volkomen rampzalig, en dat voor eeuwig”).
De mens werd heerlijk geschapen, was gericht op God als het hoogste doel, was geheel rechtvaardig en zedelijk goed. Zijn verstand was als een lichtende lamp en zijn wil stemde overeen met de wil van God. De mens was een heerlijk schepsel, ja, de lieveling des hemels, schrijft Boston in de beschrijving van de eerste staat. De mens was heer over de wereld, kende volmaakte rust, had een genoeglijk leven en was onsterfelijk. Wat een gelukkig mens. „De hemel bescheen u, en de aarde lachte u toe, en de duivelen waren jaloers op u.”
Duistere macht
Maar zo heerlijk als de eerste staat was, zo somber en treurig is de tweede. Opeens werd er een duistere macht over de wereld gebracht. Het verstand wordt van haar oorspronkelijke heerlijkheid beroofd en is in totale verwarring terechtgekomen. Als een blinde zonder gids dwaalt de mens over deze wereld. De wil is verdorven, de mens is afkerig geraakt van het goede en geneigd tot het kwade. Als een vijand van God is Hij gevallen in de handen van de tegenstander, zoals ook Simson in de handen van de tegenstander viel. „De ziel voedt zich met duizend lichthartige onbenulligheden. Ze grijpt naar van alles en nog wat, wat haar in haar verbeelding en begeerte mooi lijkt. De ziel gaat hierheen en daarheen, behalve daar waar zij moet gaan. De ziel wordt van deze ziekte nooit genezen, totdat overwinnende genade haar terugleidt om haar eeuwigdurende rust in God door Christus te vinden.”
En het aangrijpende van dit alles is, zo schrijft Boston, het totale onvermogen van de mens om zichzelf te herstellen. De mens kan niet meer aan Gods gerechtigheid voldoen en kan evenmin de aangeboden hulp omhelzen en gebruiken voor zijn herstel. Er is dus iets heel anders nodig. Er is een Ander nodig.
Genadig herstel
In de derde staat, die van de genade „of van begonnen herstel”, stelt Boston de wedergeboorte en de vereniging met Christus aan de orde. Dit gedeelte vormt het grootste deel van het boek.
Over de wedergeboorte bestaan vele misvattingen, stelt Boston. Wat is de wedergeboorte dan wel? „Wedergeboorte is een echte, ingrijpende verandering, waardoor van de mens een nieuw schepsel wordt gemaakt. De Heere God maakt van het schepsel een nieuw schepsel, zoals de goudsmid het vat ter onere versmelt en er een vat ter ere van maakt.”
Het verstand wordt verlicht, de wil vernieuwd, de ziel verzoend met het verbond des vredes, de genegenheden worden veranderd, de consciëntie wordt vernieuwd, het geheugen verbeterd en de levenswandel gaat veranderen. Wie niet wedergeboren is, wordt niet toegelaten tot de hemel. „Daarom moet u wedergeboren worden, anders zult u de hemel niet zien, maar zult u eeuwig omkomen.”
In de beschrijving van de derde staat komt het bekende gedeelte voor waarin Boston de twaalf bijlslagen beschrijft, de twaalf slagen die de zondaar moeten losmaken van de oude stam, Adam, en inlijven in de nieuwe stam, Christus, de ware Wijnstok (zie kader ”De twaalf bijlslagen”).
Immanuëlsland
Boston eindigt dit standaardwerk met een indrukwekkende beschrijving van de eeuwige heerlijkheid en een aangrijpende uiteenzetting van de rampzaligheid.
Over het Koninkrijk der hemelen schrijft Boston dat het een land is, „beter dan het beste land in deze wereld, namelijk het hemelse Kanaän, Immanuëlsland, waar het aan niets ontbreekt om de gelukzaligheid van de inwoners volkomen te maken. (…) Zij zullen in de hemel omgang hebben met de Heere Zelf. Zij zullen heerlijke gemeenschap hebben met God en Christus, wat de volmaaktheid is van de gelukzaligheid.”
Maar, er is ook nog een andere plaats dan de hemel om eeuwig te bewonen, stelt Boston tot besluit. Daarover zegt hij: „De goddelozen zullen onder de vloek van God met de duivelen in de hel opgesloten worden in eeuwige ellende.”
De evangeliedienaar Boston laat dan de nodiging nog eens uitgaan: „Sta op, goddelozen, onwetenden, vormelijke huichelaars, vreemdelingen van de kracht der godzaligheid en vliedt van de toekomende toorn. Laten jonge mensen het niet wagen het nog een moment langer uit te stellen. En laten ook oude mensen het werk niet langer uitstellen. Heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet.”
De laatste zin is deze: „Tot zover over de eeuwige staat van de mens, die, omdat hij eeuwig is, voor eeuwig geen mogelijkheid zal open laten voor een volgende staat.”
Biograaf
De Schotse theoloog Thomas M’Crie, de biograaf van John Knox, zei van ”De Viervoudige Staat” dat het meer dan enig ander boek heeft bijgedragen aan de godsdienst van het Schotse volk.
Naar eigen zeggen had Boston slechts „enig inzicht gekregen in de leer van Zijn genade.” Wat een ootmoedig mens.
Kerkhof
Buiten Ettricks Kirk ligt het kerkhof. Daar staat Bostons grafmonument, bemost en verweerd. De letters zijn nog leesbaar: „Als een getuigenis van achting voor de eerw. Thomas Boston senior, wiens persoonlijk karakter ten hoogste eerbiedwaardig was, wiens openbare dienst door velen gezegend werd, en wiens waardevolle geschriften veel hebben bijgedragen aan de bevordering van het ware christendom.”