Kerstboodschap Augustinus confronterend
Bij de vleeswording van Christus wordt het ”Ere zij God in de hoge” aangeheven, maar in het besef dat Hij moest komen om ons, in Augustinus’ termen, van onze ziekten en zonden te bevrijden.
Het is geen eenvoudige exercitie om tijdperken met elkaar te vergelijken. Hoorden we vóór de coronapandemie vaak de vergelijking met de jaren dertig van de vorige eeuw, sinds Covid-19 zijn intrede deed, komen andere episoden uit de wereldgeschiedenis om de hoek kijken. Denk aan 1918-1919, toen de Spaanse Griep rondwaarde in de wereld, of nog verder terug, de periode 1347-1352, toen de Zwarte Dood (pest) zijn hoge tol eiste.
In hoeverre kunnen we onze tijd ermee vergelijken? Ik weet het niet. Ik houd graag vast aan wat een Italiaanse schrijver-prins schreef: „Alles verandert omdat alles hetzelfde blijft.” Toen waren social distancing, hygiëne, isoleren en detecteren eveneens het devies (bij melaatsheid in de Bijbel ook).
Ook in Augustinus’ tijd waarden er epidemieën rond. Het Romeinse Rijk had in z’n nadagen te maken met de Pest van Antoninus (165-180) en de Pest van Cyprianus (250-270). De Antonijnse Plaag, zoals de eerste ook wordt genoemd, raasde over een groot deel van de wereld en werd veroorzaakt door Romeinse troepen die terugkeerden van het slagveld (Covid-19 heeft laten zien dat Wuhan onze achtertuin is). Naar schatting een kwart van de wereldbevolking overleed.
Geneesheer
In Augustinus’ oeuvre komt vaak het zogenaamde Christus-medicusmotief aan de orde: Christus kwam als de innerlijke Geneesheer. Augustinus houdt ziekte en zonde dicht bij elkaar – zeker in overdrachtelijke zin, waarbij hoogmoed een dodelijke kwaal is. Om dicht bij het ziekbed te komen, vernederde Christus zich tot het aannemen van een sterfelijk lichaam en zette Hij zich aan de zijde van de zieke. In ”Confessiones” (Belijdenissen) verwoordt Augustinus het onovertroffen: „In de laagten van de Schepping heeft (Hij) zich echter uit onze leemgrond een nederig huis gebouwd om daarmee degenen die onderwerping behoefden neer te halen van hun eigen hoogte en naar haar toe te trekken” (Conf. VII, XVIII, 24). We zien de herders én de wijzen komen. Ze knielen neer bij de kribbe, of wat het ook was.
Uit deernis
In de Vroege Kerk was de adventstijd een tijd van vasten, boete en berouw. Bij de incarnatie (vleeswording) van Christus wordt inderdaad het ”Ere zij God in de hoge” aangeheven, maar in het besef dat Hij moest komen om ons, in Augustinus’ termen, van onze ziekten en zonden te bevrijden.
Dreigt voor ons niet het gevaar dat het Kindeke op afstand blijft? Aan Augustinus wordt de uitspraak toegeschreven dat Christus’ geboorte in Bethlehem tevergeefs was, als Hij ook niet in je hart geboren is. Een confronterende gedachte.
Bij Augustinus is er altijd een tweede werkelijkheid, een diepere betekenis. De tijden zijn slecht, zegt hij in Sermo 80, maar wíj zijn de tijden. Het perspectief wijzigt, radicaal: we kunnen er niet meer onderuit.
Het Kerstkind stelt een confronterende vraag: Hoe welkom is Mijn komst? Waar kan Ik je van bevrijden? Tegelijk is de geboorte van Christus een garantie dat Zijn heil (sotèr, Lukas 2) doorbreekt en ons radicaal vernieuwt: „Gods Zoon werd om onzentwille uit deernis de Mensenzoon; Hij deed dat om ons, mensenkinderen van nature, door Hem in genade kinderen van God te laten worden. (…) Zo kunnen wij, ten goede veranderd door ons deelgenootschap met Hem, de onsterfelijke en rechtvaardige, onze zondigheid en sterfelijkheid kwijtraken” (De Stad van God, XXI, 15).
De auteur schreef ”Augustinus voor mensen van nu” en ”Augustinus Brevier. Woorden voor elke dag”.