„Spreek nooit in het algemeen over zonde”
„Voordat je gaat ’herderen’, moet je een aantal zaken helder in je hart hebben. Als je als predikant of pastor over de zonde praat, moet je wel weten wat zonde is, anders sla je een slag in de lucht.” Dit pastorale advies gaf dr. P. J. Visser woensdag mee aan de studenten van het Utrechtse theologendispuut ”Voetius”.
De Gereformeerde Theologie Studenten Vereniging Voetius hield van maandag tot woensdag een conferentie over het thema ”zonde”. Na de theologische lezingen van dr. G. H. van Kooten en dr. H. Veldhuis besloten de studenten hun conferentie met het doordenken van de vraag hoe zij in de praktijk van pastoraat en prediking met het begrip zonde moeten omgaan. Dr. P. J. Visser, hervormd predikant uit Den Haag, was uitgenodigd om aan de hand van een aantal casussen hierover met hen in gesprek te gaan.
De eerste casus ging over een vrouw die na een echtscheiding met de schuldvraag zit. Dr. Visser benadrukte tegenover de studenten dat ze zich allereerst moeten realiseren dat ze als pastor altijd komen „in Gods Naam. Dat betekent dat je je als pastor niet mag laten leiden door gevoelens van sympathie of antipathie.” Belangrijk in het pastorale gesprek is dat het gemeentelid eerlijk en oprecht met zichzelf en zijn schuld werkzaam is.
Oprechtheid, aldus de predikant, is „heel wat anders dan een vroom gevoel”, „Het is een houding. Eerst moet de vuiligheid op tafel komen. Alleen in die weg is er vergeving, gevolgd door reiniging en genezing. Om die reden is het zo belangrijk elk pastoraal bezoek te eindigen met schriftlezing en gebed.” Het gaat er volgens dr. Visser om „God erbij te houden”, anders ontstaat de situatie van „de dominee regelt het wel eventjes.”
Een student wierp tegen dat in deze gedachtegang het gesprek alleen maar een middel is om op de vergeving te komen. Dr. Visser bestreed dit en wees op het grote verschil tussen een pastor en een psychiater. De pastor houdt altijd de taak de spiegel van Gods Woord voor te houden. Een student zei daarop dat die spiegel een bijna onmogelijke is, „omdat je zelf geen haar beter bent.” In zijn reactie verwees dr. Visser naar de Hebreeënbrief, waarin sprake is van priesters die ook voor zichzelf moeten offeren en die desondanks de ander een spiegel voorhouden. Een andere student opperde toen dat dit alleen mogelijk is „als je zelf een rein geweten hebt, dus echt uit de verzoening leeft.”
De tweede casus stelde het zondebegrip in de prediking aan de orde. Een catechismuspreek over het „onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad” kan verschillende reacties losmaken. Zo hoeft een jongere zijn liefde voor de sport niet als zonde te ervaren. Hij voelt zich dan ook niet aangesproken door de beschuldiging van „sportverdwazing” in de desbetreffende preek.
Dr. Visser toonde hier begrip voor. Hij waarschuwde de toekomstige predikanten voor een verkeerde uitleg. „Je moet geen zonde gaan scheppen en maken waar die in de gemeente zo niet wordt beleefd.” Hij wees erop dat in de Bijbel nooit „in de ruimte” wordt gepraat als het over de zonde gaat. „Wel is ons leven voor God onder de maat en moeten we elke dag uit genade leven. Dat is een remedie tegen zelfgenoegzaamheid. Maar omdat de ontmoeting met God reëel is, komt ieder zichzelf en zijn concrete zonden tegen.”
Een opmerking van een student dat de pastor niet altijd voor iedereen hoeft klaar te staan, greep dr. Visser aan om te illustreren hoe dominees hun concrete zonden kunnen ontdekken. „Wanneer een predikant niet gestructureerd de gemeente ingaat, zal hij bemerken dat er vele uren verloren gaan. Dan moet hij erkennen dat zijn weigering structuur aan te brengen echt een zonde is.”
De predikant ontraadde ten stelligste om in het algemeen over de zonde te spreken. Volgens hem is het beter om in de voorbereidingspreek op het Heilig Avondmaal niet over „de stroom van ongerechtigheden” te spreken, maar aan de gelovigen een oproep te doen in die week één concrete zonde bloot te leggen. „Zou dat haalbaar zijn?” vroeg hij de studenten. „Eén zonde onder ogen te zien? Dus vier zonden in een jaar?” Een student merkte op te vrezen dan weer met een schema bezig te zijn. Dr. Visser ontkende dit. „In de levende relatie met God is er ook ontwikkeling. Het gaat niet alleen om behoud en vergeving. Er is ook opwas en oefening in de genade.”