Column: Getuige zijn
Hoe vaak hebt u al gezegd: „Ik hoop dat het aantal coronabesmettingen toch echt afneemt, dat we bij elkaar kunnen komen met Kerst, dat we weer met z’n allen naar de kerk kunnen.” Hopen dat… Hoe vaak gebruiken we het werkwoord hopen niet in deze zin.
Ook in de psychiatrische praktijk wordt regelmatig over hoop gesproken. Of misschien beter gezegd, over het verlies van hoop. Het zijn juist vaak de momenten dat de hoop ontvalt, vanwege wat voor narigheden ook, waarop mensen zich melden bij de hulpverlening. Mijn stelling voor vandaag is dat het niet zozeer van belang is of er over hoop gesproken wordt, maar of de hulpverlener hoop belichaamt. Deze stelling vraagt uitleg.
Allereerst, wat bedoelen we eigenlijk als we zeggen te hopen? Hopen is voor mij niet alleen maar vertrouwen dát er een toekomst is, maar meer in het bijzonder dat er toekomst voor míj is. Met een grote denkstap – en ik hoop dat u deze stap intuïtief kunt meemaken – wil dat zeggen: dat mijn hele leven, dat mijn verleden, heden en toekomst op een bijzondere wijze bijeen horen, een eenheid vormen. Ik geloof dat we deze eenheid niet in onszelf kunnen vinden, in een soort kern in ons die niet verandert, maar dat deze eenheid gegeven wordt. Gegeven in de blik van de ander. Het is de blik van liefde die ons aanvaart in wie we zijn en die toekomst geeft.
Zó belichaam je als dokter, verpleegkundige of dominee – of wie je ook bent – hoop in de blik van onvoorwaardelijke aanvaarding en liefde, een blik die verleden en heden van de patiënt of pastorant verenigt en open is naar de toekomst. Zó bied je de ander toekomst. Zó belichaam je hoop.
Maar toen ik een van mijn patiënten vroeg of ze nog hoop had dat haar sombere toestand ooit zou veranderen, haalde ze haar schouders op. Het was alsof het begrip hoop betekenisloos geworden was, ze zich er geen voorstelling van kon maken. Het was alsof de mogelijkheid tot hoop er niet meer was.
Een andere patiënt zei: „De wereld ziet er heel anders uit als ik depressief ben. Alles lijkt donker, grijs, zwart. Het lijkt alsof de kleur is weggetrokken uit de wereld.” De rijkdom van het leven, in kleuren en mogelijkheden, lijkt verdwenen te zijn. Je kunt er niet meer bij. Hopen dat het anders wordt, speelt hier niet meer.
Dergelijke verhalen van ernstig depressieve patiënten laten zien dat ‘achter’ ervaringen van hoop ”de mogelijkheid tot hopen” gegeven is. Dit vermogen-tot kunnen we existentiële hoop noemen. En juist deze existentiële hoop raakt bij ernstig depressieve patiënten aangetast. Het helpt dan niet om, hoe goed bedoeld ook, iemand bemoedigend toe te spreken. Het helpt dan niet om te wijzen op mensen die, hoe beroerd de omstandigheden ook waren, op God hoopten. Het blijven lege woorden, zonder inhoud. Ze kúnnen ook niet binnenkomen, omdat het vermogen tot hopen, omdat de existentiële hoop verloren is.
Hier ligt een belangrijk onderscheid met situaties van diep verdriet en gemis omdat bijvoorbeeld een dierbare is weggevallen. Dat wat je nog met je man of vrouw hoopte te doen, kan niet meer. De mogelijkheid om samen een wandeling te maken, samen te ontbijten, bestaat niet meer. Je ziet scherp het onderscheid tussen toen en nu. Toen was het nog goed, maar nu niet meer. Het vermogen tot hopen, de existentiële hoop, bestaat echter nog wel. Er zijn namelijk momenten van afleiding, dat je even met je kinderen of kleinkinderen bezig bent, dat er iets van toekomst is.
Ik zei het al, woorden van hoop komen niet binnen. Hoe moeilijk kan het zijn voor dierbaren om dán nabij te blijven en niet af te haken of geërgerd te worden. Om dan de hoop te belichamen in de blik van onvoorwaardelijke aanvaarding en liefde.
Het vraagt heel veel, misschien wel het onmogelijke. Maar het kan! Echter, alleen in het spoor van Hem, de trouwe Getuige, die was, die is en die zijn zal. Die ons verleden, ons heden, onze toekomst omvat in een blik van onzegbare aanvaarding en liefde.
De auteur is psychiater en geneesheer-directeur van Eleos.