Hemels gezind
Psalm 63:3
„Voorwaar, ik heb U in het heiligdom aanschouwd; ziende Uw sterkheid en Uw eer.”
De wandel met God wordt niet alleen in de eenzaamheid geoefend, maar ook in alle situaties in deze wereld. Komt hij in Gods bedehuis, daar wandelt hij met God, daar is hij met de Koning in Zijn paleis. Hij ziet Gods tegenwoordigheid en juicht met David (Psalm 95:1-3). „Komt, laat ons de Heere vrolijk zingen, laat ons juichen in de Rotssteen onzes heils.” Hij buigt zich naar het paleis van Gods heiligheid, daarom betuigt hij vaak: „Voorwaar, ik heb U in het heiligdom aanschouwd; ziende Uw sterkheid en Uw eer.”
Komt hij onder Gods volk, daar vertoont hij zich een wandelaar met God. Zijn taal en geest, zijn houding en gedrag, zijn woorden en daden geven blijk dat hij met God wandelt, dat hij een hemeling is. Daar ligt iets op hem, zodat elk ziet dat hij God vreest en voor Zijn aangezicht wandelt, zoals Mozes’ aangezicht blonk toen hij met God op de berg veertig dagen gewandeld had. Zo’n glans van heiligheid komt er op degene die met God wandelt, waardoor duidelijk wordt dat hij een van de Heere gezegend zaad is. Met God te verkeren is van een heiligende kracht (2 Korinthe 1:18). Die gewend is met de Koning des hemels om te gaan, de wereld kan met al zijn heerlijkheid, wellust en rijkdom, zijn hart niet vervoeren. God is bij hem het een en het al.
Johannes Groenewegen, predikant te Werkendam (”Verzameling van veertien preken”, 1766)