Naast recht hoort ook genade in publieke domein
In het overheidshandelen en voor het seculiere individu is er nauwelijks ruimte voor noties als vergeving en genade. Daarom moeten christenen daar in het publieke leven van getuigen.
Perfectionisme en autonomie zijn belangrijke normen voor het individu in het seculiere denken. Vergeving vragen en schuld kwijtschelden, een misstap belijden en onverdiende vergeving krijgen passen daar niet bij. Terwijl vergeving vragen dieper gaat dan spijt betuigen, aldus dr. Bart Jan Spruyt (RD 30-10).
De relatie tussen recht en genade of barmhartigheid in het publieke leven is een belangrijk thema. In hun studie ”The Decline of Mercy in Public Life” schetsen Alex Tuckness en John Parrish hoe deze relatie zich in de loop van de eeuwen ontwikkelde.
Verlichting
De Griekse filosoof Aristoteles vatte barmhartigheid op als het afstemmen van gerechtigheid op de behoeften van het specifieke geval. Andere denkers uit de antieke wereld benadrukten barmhartigheid als het beteugelen van wraakzuchtige woede. Vergeving en barmhartigheid waren onder de Romeinen uitingen die vooral dienstbaar moesten zijn aan de eer van de keizer.
In het christendom gelden barmhartigheid en verdraagzaamheid als Gods liefde voor mensen en de actieve liefde van mensen onder elkaar, bijvoorbeeld voor hen die in nood verkeren. Het summum van barmhartigheid en genade is Christus in Zijn menswording, kruisiging en opstanding, het opwekken van gevallen mensen uit de geestelijke dood en het openen van de weg naar eeuwig leven. De vader in de gelijkenis van de verloren zoon is een voorbeeld van Gods barmhartigheid en vaderlijke liefde.
Augustinus maakte nadrukkelijk onderscheid tussen het recht van God en het recht tussen mensen onderling: Gods recht heeft een vergeldend karakter; het uitoefenen van recht in de samenleving dient gericht te zijn op het bevorderen van publieke gerechtigheid door preventie, afschrikking en morele reformatie.
Verlichtingsdenkers hebben het Bijbelse begrip rechtvaardigheid geseculariseerd, waardoor het onderscheid tussen Gods straf en menselijke straf wegviel. In hun aandringen op politieke gelijkheid, onpartijdigheid en universaliteit hebben Hugo de Groot, Thomas Hobbes en John Locke het denken over het recht geformuleerd in termen van het opkomende liberalisme. Genade en barmhartigheid werden een overblijfsel van de absolute monarchie, die gezien werd als neerbuigend en neigend naar willekeur. De zorg voor de armen werd niet langer verdedigd in termen van christelijke barmhartigheid maar in termen van publieke rechtvaardigheid.
Deze moderne benadering van straf is een vijand van genade, zoals Tuckness en Parrish verklaren. Nuttigheidsdenkers als David Hume, Cesare Beccaria en Jeremy Bentham vreesden dat genade tot ongelijke behandeling en willekeur leidt en toekomstige misdaden onvoldoende afschrikt. Bentham wantrouwde met name de rechterlijke discretionaire bevoegdheid (een zekere vrijheid om in concrete gevallen naar eigen inzicht een besluit te nemen) en stelde vertrouwen in de wettelijke codificatie van regels. Hij wantrouwde zelfs particuliere liefdadigheid, omdat alleen de staat genoeg kennis heeft om gerechtigheid te bevorderen.
De filosoof Immanuel Kant meende dat genade gelijk is aan onrecht. Hij wilde een op regels gebaseerde vergelding zonder mededogen. Kants strikte retributivisme, waarin vereffening vooropstaat, wordt niet alleen gedreven door de nadruk op plichtsbetrachting maar ook door de noodzaak om iedereen gelijk en onpartijdig te behandelen.
Tuckness en Parrish nodigen in hun boek uit om genade en barmhartigheid in het publieke leven opnieuw inhoud te geven. Het moet juist ook christenen stimuleren om de acceptatie van ideeën uit de Verlichting, zoals strikte opvattingen over gelijkheid, onpartijdigheid, universaliteit en rechten, te heroverwegen. Gerechtigheid vereist regels, zeker, maar bestaat naast genade.
Hard en kil
Als wetgeving die waarheid ontkent, wordt ze mechanistisch en onmenselijk. Het verheffen van rechten en het censureren van empathie kunnen hard en kil zijn jegens onze medemens. In regels gegoten sociale programma’s van de overheid missen liefde en kunnen leiden tot gemakzucht. Op regels gebaseerde, bureaucratische benaderingen ontberen genade.
Zowel in het overheidshandelen als voor het seculiere individu is er dus nauwelijks ruimte om in het publieke leven uiting te geven aan noties met betrekking tot vergeving en genade. Christelijke waarden en normen zijn juist gebaseerd op gerechtigheid en barmhartigheid, op schuld belijden en vergeving, mededogen en liefde. Het is goed om daar in het publieke domein van te getuigen.
De auteur is toezichthouder, ouderling in de Gereformeerde Gemeenten en werkzaam geweest bij de overheid en in het bedrijfsleven.